ECLI:NL:RBDHA:2025:16124
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Tunesische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor detentie in Duitsland en dat hij geen toegang heeft tot rechtsbijstand. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Duitsland in strijd zou zijn met internationale verplichtingen, zoals artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.