ECLI:NL:RBDHA:2025:16126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.28304 en NL25.20867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser van Afghaanse nationaliteit en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 augustus 2025, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, behandeld. Eiser heeft op 23 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 20 juni 2025 afgewezen, wat heeft geleid tot het beroep van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd met het Unierecht geen integrale beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft gemaakt. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de minister na het instellen van het beroep alsnog op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser moet plaatsvinden. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.28304 en NL25.20867

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en de afwijzing van zijn asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in strijd met het Unierecht geen integrale beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft gemaakt, voordat hij tot een conclusie komt over de geloofwaardigheid ervan. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 23 augustus 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 6 mei 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.20867.
2.1.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2025 heeft de minister alsnog beslist op de asielaanvraag van eiser en is de asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.28304.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting in beide zaken gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
3. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser heeft een geldige ingebrekestelling verstuurd en sindsdien zijn er twee weken verstreken zonder dat de minister heeft beslist op de aanvraag. De minister heeft na het instellen van het beroep met het besluit van 20 juni 2025 alsnog beslist op de aanvraag. Eiser heeft daarom geen inhoudelijk belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag de volgende omstandigheden ten grondslag. Eiser heeft de Hazara afkomst en wordt hierom gediscrimineerd in Afghanistan. Daarnaast werkte eiser voor zijn broer als koerier en bracht hij alcohol naar klanten. Eiser heeft problemen ondervonden met een vaste klant, genaamd [naam 2], omdat [naam 2] niet wilde betalen voor de alcohol. Ook maakte [naam 2] seksuele toespelingen. Op enig moment kwam het tot een gevecht tussen eiser en [naam 2]. Vervolgens is de Taliban naar de winkel van eisers broer gekomen. Daarna zijn zij naar eisers huis gegaan, op zoek naar eiser. Eiser is toen vertrokken uit Afghanistan. Eiser stelt daarnaast verwesterd te zijn en vreest door de Taliban te worden gezien als afvallige of spion en daardoor in de negatieve belangstelling te staan bij de Taliban. Eiser vreest dat hij bij terugkeer door de Taliban zal worden meegenomen, zoals de broer van eiser, die al meer dan twee jaar spoorloos is verdwenen.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
De identiteit, nationaliteit en herkomst;
De problemen vanwege de verkoop van alcohol;
Pesterijen vanwege de etniciteit.
De minister heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst en de pesterijen vanwege de etniciteit geloofwaardig geacht. De problemen vanwege de verkoop van alcohol heeft de minister ongeloofwaardig bevonden. De minister heeft geconstateerd dat eiser zijn verklaringen over de problemen vanwege de verkoop van alcohol niet heeft onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft vervolgens beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Dit is volgens de minister niet het geval nu niet wordt voldaan aan artikel 31, zesde lid, onder c en onder d van de Vw. De minister acht de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel. Daarnaast rekent de minister eiser aan dat hij niet zo snel mogelijk asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft eerst bij vrienden in Zwitserland en Duitsland verbleven voordat hij asiel heeft aangevraagd. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
5. Eiser voert aan dat de nieuwe WI 2024/6 niet in lijn is met het Unierecht. Door de beoordeling te beperken tot artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn wordt geen invulling gegeven aan het eerste tot en met vierde lid van deze bepaling en worden de elementen die als ondersteuning van de verklaringen kunnen dienen, niet of onvoldoende betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser is verder van mening dat hem het voordeel van de twijfel dient te worden gegeven. Eiser verwijst naar verschillende arresten van het Europese Hof en stelt dat het uitgangspunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling moet zijn dat een relaas in zijn algemeenheid geloofwaardig is. Eiser stelt dat niet kan worden volstaan met de conclusie dat eiser niet wordt geloofd, omdat hij meer had moeten verklaren of omdat sommige details niet kloppen. Volgens eiser is er in zijn geval sprake van een
overall credibilityen is het asielrelaas voldoende consistent en geloofwaardig.
5.1.
De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat alle voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, Vw zijn beoordeeld. De gemachtigde van de minister heeft verder het volgende aangevoerd. Er is geen definitie van het begrip ‘integrale weging’. Het doel van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is het verbeteren van de kenbaarheid van de afweging. Zo wordt het voor de rechtbank meer inzichtelijk hoe de minister tot een besluit komt. Uit het bestreden besluit blijkt dat artikel 31, zesde lid, onder c en d van de Vw aan eiser is tegengeworpen. Uit het bestreden besluit blijkt inderdaad niet hoe de andere voorwaarden zijn beoordeeld en welke invloed dat heeft. Als een grond niet wordt tegengeworpen, betekent dit niet dat eiser daar wel aan voldoet. Het kan bijvoorbeeld ook betekenen dat er onvoldoende vragen over zijn gesteld. De minister ziet geen aanleiding om te motiveren of aan de andere voorwaarden wel zou zijn voldaan, omdat in het geval van eiser, aan twee van de voorwaarden niet is voldaan en eiser daarom niet het voordeel van de twijfel krijgt. Hoe de overige voorwaarden zijn beoordeeld is daarom niet van belang. Daarnaast is de minister van mening dat de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in het beleid, WI 2024/6. Door toepassing van het beleid vindt, volgens de minister, ook steeds een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid plaats. De gemachtigde van de minister heeft verder aangegeven dat hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraken [2] van 8 augustus 2025 van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats.
5.2.
De beroepsgrond slaagt. Zoals de rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld [3] kan de minister niet steeds zonder meer tot de conclusie komen dat een asielmotief niet geloofwaardig is als aan één of meerdere van de cumulatieve voorwaarden niet wordt voldaan. De rechtbank heeft in dit kader evenwel overwogen dat het voordeel van de twijfel pas aan het einde van de beoordeling van het asielrelaas dient te worden onderzocht en dat de minister aan het einde van de beoordeling van het asielrelaas nog steeds een integrale beoordeling moet maken, waarin beoordeeld kan worden of alles overziende de vreemdeling het voordeel van de twijfel moet worden gegund en geconcludeerd kan worden dat het asielrelaas geloofwaardig is.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit de hierboven aangehaalde uitspraken ook volgt dat het in het concrete geval kan zijn dat toch een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak niet van is gebleken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volgt de rechtbank de minister niet in het standpunt dat de integrale beoordeling reeds plaatsvindt door toepassing van het beleid. Daarnaast is onduidelijk gebleven in hoeverre de overige voorwaarden, te weten artikel 31, zesde lid onder a, b en e van de Vw, al dan niet aan eiser zijn tegengeworpen en wat de invloed is van het wel of niet voldoen aan de voorwaarden of het niet tegenwerpen van de overige voorwaarden (sub a, b en e) op de algehele geloofwaardigheid en het gunnen van het voordeel van de twijfel, dat in dat verband nog moet worden beoordeeld. Uit de besluitvorming is ook niet gebleken, dat de minister na afloop van de beoordeling van de vijf cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw ‘onder de streep’ nog eens naar het geheel heeft gekeken en heeft beoordeeld of alle feiten en omstandigheden bij elkaar genomen toch niet maken dat het voordeel van de twijfel moet worden gegund en het asielrelaas van eiser geloofwaardig zou moeten worden geacht.
5.4.
De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door geen integrale beoordeling van het asielrelaas te maken. Het besluit is derhalve niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en behoeven de overige door eiser aangevoerde gronden geen verdere bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten omdat de minister een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dient te verrichten. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
6.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14846 en ECLI:NL:RBDHA:2025:14853.