Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
2 september 2025 in de zaak tussen
de minister van Asiel en Migratie, de minister
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
gehoor opvolgende aanvraag Artikel 3.1 Vbvan 17 juli 2025. De voorzieningenrechter overweegt eveneens in navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2025, dat de asielstatus van verzoeker in Estland reeds aan de orde is geweest in de procedure over zijn negende asielaanvraag. Wat betreft de verklaring van verzoeker dat hij van zijn neef heeft gehoord dat de autoriteiten recent bij zijn familiewoning zijn geweest, mocht de minister zich op het standpunt stellen dat dit niet als een objectief verifieerbare verklaring kan worden aangemerkt, dit niet anderszins is onderbouwd en bovendien voortbouwt op een verhaal dat in eerdere procedures niet aannemelijk is bevonden en de besluiten in die procedures in rechte vaststaan. Het standpunt van verzoeker dat hij niet bekend was met het artikel 3.1 Vb-besluit, volgt de voorzieningenrechter in deze procedure evenmin. Dit besluit was immers ook aan de orde in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 augustus 2025. Hetgeen verzoeker verder onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aanvoert, leidt niet tot een ander voorlopig oordeel. [4] Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met deze enkele verwijzing – mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de asielstatus van verzoeker in Estland en zijn verklaring over het bezoek van de Gambiaanse autoriteiten aan zijn familiewoning – niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).