ECLI:NL:RBDHA:2025:16407
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor gezinsleden
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn vrouw en acht kinderen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend. Eiser had zijn aanvraag op 26 april 2024 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 28 oktober 2024 moeten beslissen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser verweerder op 14 november 2024 in gebreke gesteld en op 18 april 2025 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn van acht weken wordt opgelegd. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser verzoekt om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die op € 1.442 worden vastgesteld. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht van € 194 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 2 september 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt.