In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 8 januari 2025. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen acht weken te beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden door geen beslissing te nemen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak. De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 5 augustus 2025.