ECLI:NL:RBDHA:2025:16416
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders en broer/zussen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had zijn aanvraag op 22 maart 2024 ingediend, en verweerder was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen. De beslistermijn was verlengd met drie maanden, waardoor verweerder uiterlijk op 20 september 2024 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiser verweerder op 14 februari 2025 in gebreke gesteld en op 18 mei 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn van acht weken wordt opgelegd. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser verzoekt ook om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die op € 1.442 worden vastgesteld. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 453,50 en het griffierecht van € 194. De uitspraak is gedaan op 2 september 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt.