ECLI:NL:RBDHA:2025:16438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.27401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en bekendmaking van besluiten in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de onrechtmatigheid van de bewaring van een Poolse eiser die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De eiser stelde dat het besluit op bezwaar, dat leidde tot zijn bewaring, op onjuiste wijze aan hem was bekendgemaakt. Hij was pas op de hoogte van het besluit sinds zijn detentie op 19 juni 2025, en meende dat hij nog vier weken had om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om ervoor te zorgen dat het besluit op zijn bezwaar hem op de juiste wijze kon worden toegestuurd. De rechtbank concludeerde dat de toezending van het besluit naar een adres in Polen, dat als zijn adres werd beschouwd, een geschikte wijze van bekendmaking was. De rechtbank stelde vast dat de eiser vanaf de bekendmaking van het besluit op 11 april 2025 een maand de tijd had om Nederland te verlaten, wat hij niet had gedaan. Hierdoor was hij onrechtmatig in Nederland verbleven op het moment van zijn aanhouding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Kraefft, met mr. J.M.T. Zoon als griffier, en werd openbaar gemaakt op 4 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27401

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W.Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met schriftelijke behandeling van de beroepen. Eiser heeft op 25
juni 2025 beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft op 27 juni 2025 een verweerschrift
ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 30 juni 2025 gesloten.
De minister heeft met ingang van 30 juni 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1996 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voor de opheffing ervan onrechtmatig is geweest.
3. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel ten onrechte heeft opgelegd op de grond dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft. Op 17 december 2024 heeft verweerder aan hem bekend gemaakt dat zijn verblijfsrecht is beëindigd en hij heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het besluit op bezwaar van 11 april 2025 is volgens eiser niet op de juiste wijze aan hem bekend gemaakt. Pas sinds hij op 19 juni 2025 in vreemdelingenbewaring werd gesteld, is hij op de hoogte van dat besluit. Eiser stelt dat hij daarom vanaf 19 juni 2025 nog vier weken had de tijd had om daartegen beroep in te stellen en in de tussentijd niet in bewaring kon worden gesteld.
3.1.
Verweerder stelt dat het besluit van 11 april 2025 op juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt. De beslissing op bezwaar is naar eisers adres in Polen gestuurd. Dit is volgens verweerder in overeenstemming met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 15 maart 2022. [1]
4. Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt op grond van artikel 3:41 van de Awb, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Als toezending of uitreiking niet mogelijk is, geschiedt de bekendmaking op een andere geschikte wijze.
4.1.
Tegen verweerders besluit van 17 december 2024, heeft eiser zelf, zonder gemachtigde, bezwaar gemaakt. Hij was op dat moment gedetineerd in Alphen aan den Rijn. Op 21 maart 2025 heeft verweerder een bevestiging van ontvangst van eisers bezwaarschrift toegestuurd en hem daarbij verzocht zijn om het volgens de wettelijke vereisten aan te vullen. Deze brief is verstuurd naar de penitentiaire inrichting Grave, waar eiser op dat moment gedetineerd was. Beantwoording van de vraag of eiser op juiste wijze is gevraagd om zijn bezwaar aan te vullen, valt buiten het kader van deze procedure.
4.2.
Eisers detentie is op 8 april 2025 geëindigd. Niet in geschil is dat eiser na die datum geen vaste woon of verblijfplaats heeft. Uit het dossier blijkt dat de politie al eerder, op 21 november 2024, heeft geconstateerd dat eiser ongeveer zes maanden niet meer verbleef op het adres waar hij volgens de basisregistratie personen zou verblijven.
4.3.
Verweerder heeft het besluit van 11 april 2025, waarbij eisers bezwaar tegen het besluit van 17 december 2024 niet-ontvankelijk is verklaard, verstuurd naar een adres in Polen. De rechtbank overweegt dat het eisers verantwoordelijkheid was om ervoor te zorgen dat verweerder het besluit op zijn zelf gemaakte bezwaar aan hem kon toesturen of verstrekken. Daar heeft hij niet voor gezorgd. Eisers stelling dat verweerder dit besluit aan hem in persoon had moeten uitreiken, kan dus niet slagen, nu eiser zelf die uitreiking onmogelijk heeft gemaakt. Toezending naar een bekend adres van eiser in Nederland was evenmin mogelijk. Eiser heeft niet weersproken dat het gebruikte adres in Polen kan worden beschouwd als zijn adres daar.
4.4.
Gelet op dit alles kan de toezending van het besluit naar het bij verweerder bekende adres van eiser in Polen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ‘een andere geschikte wijze’ van bekendmaking zoals bedoeld in artikel 3:41, tweede lid van de Awb. De conclusie is daarom dat het besluit van 11 april 2025 op die datum bekend is gemaakt en in werking is getreden. Uit dit besluit volgt dat eiser vanaf die datum een maand de tijd had om Nederland te verlaten. Dat heeft hij niet gedaan. Bij zijn aanhouding op 19 juni 2025 verbleef hij dus niet rechtmatig in Nederland. Dat hij dat mogelijk niet wist, komt voor zijn risico en kan aan dit onrechtmatige verblijf niets afdoen.
5. De rechtbank ziet ook met inachtneming van de ambtshalve toets geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.