ECLI:NL:RBDHA:2025:16438
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring en bekendmaking van besluiten in vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de onrechtmatigheid van de bewaring van een Poolse eiser die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De eiser stelde dat het besluit op bezwaar, dat leidde tot zijn bewaring, op onjuiste wijze aan hem was bekendgemaakt. Hij was pas op de hoogte van het besluit sinds zijn detentie op 19 juni 2025, en meende dat hij nog vier weken had om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om ervoor te zorgen dat het besluit op zijn bezwaar hem op de juiste wijze kon worden toegestuurd. De rechtbank concludeerde dat de toezending van het besluit naar een adres in Polen, dat als zijn adres werd beschouwd, een geschikte wijze van bekendmaking was. De rechtbank stelde vast dat de eiser vanaf de bekendmaking van het besluit op 11 april 2025 een maand de tijd had om Nederland te verlaten, wat hij niet had gedaan. Hierdoor was hij onrechtmatig in Nederland verbleven op het moment van zijn aanhouding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Kraefft, met mr. J.M.T. Zoon als griffier, en werd openbaar gemaakt op 4 september 2025.