1.1.Uit de uitspraak van 25 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 augustus 2025) rechtmatig is.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er bestaat namelijk geen zicht op uitzetting van ongedocumenteerde Algerijnen naar Algerije binnen redelijke termijn.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister laatstelijk op 15 augustus 2025 heeft gerappelleerd. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat op 19 augustus 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Daarnaast was eiser op 24 juli 2025 ingepland voor een presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiger van Algerije. Uit de voortgangsrapportage volgt ook dat eiser niet is verschenen bij deze presentatie en dat hij op diezelfde dag schriftelijk is gepresenteerd en dat zijn aanvraag om een laissez-passer (lp) in onderzoek blijft. Gelet hierop werkt de minister nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
4. Verder is niet gebleken van aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024en 15 juli 2024waarin zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen wordt aangenomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zicht op uitzetting in zijn geval ontbreekt. Het enkele gegeven dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de rappels van de minister is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de Algerijnse autoriteiten zullen weigeren aan eiser een lp te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat het onevenredig bezwarend is dat hij drie maanden in bewaring zit als ongedocumenteerde Algerijn niet terug kan naar Algerije.
6. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring niet onrechtmatig voortduurt. Volgens het beleid van de minister is hij na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken.Eiser verblijft sinds 26 mei 2025 in bewaring. In beginsel komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring meer gewicht toe aan de belangen van de minister bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling. Wel kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zes maandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van de minister. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet (langer) is voldaan.