ECLI:NL:RBDHA:2025:16524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
NL25.40242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 26 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, die door de rechtbank op 25 augustus 2025 rechtmatig was bevonden. In het vervolgberoep stelde eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelde met betrekking tot zijn uitzetting en dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend handelde, gezien de recente voortgangsrapportages en het feit dat er een vertrekgesprek had plaatsgevonden. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er geen zicht op uitzetting was, en de rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State die bevestigden dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije was. Eiser voerde ook aan dat de belangenafweging in zijn voordeel moest uitvallen, omdat hij al drie maanden in bewaring zat. De rechtbank oordeelde echter dat de bewaring niet onrechtmatig voortduurde en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere uitkomst rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.S.W. Kroon, in aanwezigheid van griffier mr. B. Göbel, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 26 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 25 augustus 2025. [1]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [2]

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Uit de uitspraak van 25 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 augustus 2025) rechtmatig is.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Er bestaat namelijk geen zicht op uitzetting van ongedocumenteerde Algerijnen naar Algerije binnen redelijke termijn.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister laatstelijk op 15 augustus 2025 heeft gerappelleerd. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat op 19 augustus 2025 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Daarnaast was eiser op 24 juli 2025 ingepland voor een presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiger van Algerije. Uit de voortgangsrapportage volgt ook dat eiser niet is verschenen bij deze presentatie en dat hij op diezelfde dag schriftelijk is gepresenteerd en dat zijn aanvraag om een laissez-passer (lp) in onderzoek blijft. Gelet hierop werkt de minister nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
4. Verder is niet gebleken van aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024 [3] en 15 juli 2024 [4] waarin zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen wordt aangenomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zicht op uitzetting in zijn geval ontbreekt. Het enkele gegeven dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de rappels van de minister is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de Algerijnse autoriteiten zullen weigeren aan eiser een lp te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
5. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat het onevenredig bezwarend is dat hij drie maanden in bewaring zit als ongedocumenteerde Algerijn niet terug kan naar Algerije.
6. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring niet onrechtmatig voortduurt. Volgens het beleid van de minister is hij na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [5] Eiser verblijft sinds 26 mei 2025 in bewaring. In beginsel komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring meer gewicht toe aan de belangen van de minister bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling. Wel kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zes maandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van de minister. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet (langer) is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
5.Paragraaf A5/6.8 van de Vw 2000.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.