ECLI:NL:RBDHA:2025:16661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.18824 en NL22.4358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie van eiser

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Guinese nationaliteit, heeft op 9 december 2021 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke door de minister op 14 maart 2022 is afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 26 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank concludeert dat de zwakbegaafdheid van eiser op zichzelf geen medische noodsituatie oplevert en dat de zorg in Guinee feitelijk toegankelijk is. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat het BMA-advies van 4 juli 2024, dat de afwijzing van de aanvraag ondersteunt, zorgvuldig is en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.

Eiser heeft niet aangetoond dat de medische zorg in Guinee niet toegankelijk is en de rechtbank stelt vast dat de minister niet verplicht is om de feitelijke uitvoerbaarheid van de fysieke overdracht te garanderen bij het nemen van het besluit. De rechtbank concludeert dat de minister de vergewisplicht niet heeft geschonden en dat de afwijzing van de aanvraag terecht is gedaan. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.18824 en
NL22.18824NL22.4358
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. D. Post).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag. Verzoeker heeft daarnaast de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op 9 december 2021. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Op 15 maart 2022 heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen hangende de bezwaarprocedure. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer
NL22.18824NL22.4358.
2.1.
Met het bestreden besluit van 26 maart 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.18824. Eiser heeft op 21 en 22 mei 2025 gronden van beroep ingediend. Op 15 augustus 2025 heeft eiser aanvullende gronden van beroep ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Het bestreden besluit

3. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is van Guinese nationaliteit.
3.1.
De minister handhaaft met het bestreden besluit de beslissing dat eiser niet in
aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 4 juli 2024.
3.3.
Het BMA heeft geconcludeerd dat bij het uitblijven van een behandeling voor eisers ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht. De benodigde behandeling hiervoor is in Guinee aanwezig. Verder heeft het BMA een fysieke overdracht geadviseerd.

Beoordeling door de rechtbank

Zwakbegaafdheid van eiser niet vermeld in BMA advies van 4 juli 20244. Eiser voert allereerst aan dat de minister zijn vergewisplicht heeft geschonden door het BMA-advies van 4 juli 2024 onverkort aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. In bezwaar heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het advies niet zorgvuldig en naar inhoud niet volledig en inzichtelijk is. Zo is het volgens eiser van belang dat het BMA gelet op de opsomming van de aard van de klachten en/of diagnostiek onder 1b niet vermeldt dat eiser zwakbegaafd is. Dit staat wel in de adviesnota’s van het BMA van 2022, 2020 en 2016. Het zwakbegaafd zijn in combinatie met de zeer ernstige blijvende psychiatrische en psychotische problematiek, maakt eiser een zeer kwetsbaar persoon. Hij is niet in staat om zijn eigen zorg en medische behandeling te organiseren. De verwijzing naar pagina 10 van het BMA-protocol van 2023 volstaat niet. Het advies moet de belangrijkste klachten en/of diagnose vermelden.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling [2] moet de minister, als hij een BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. In het BMA-advies van februari 2022 staat geschreven over eiser: een ‘ander gespecificeerde schizospectrum- of andere psychotische stoornis en PTSS bij een zwakbegaafde man.’ In het advies van 2024 staat geschreven: ‘Op 1 februari 2022 is een eerder advies uitgebracht door [naam arts] arts. De conclusies van dat advies en het huidige advies komen overeen.’ en ‘Ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en PTSS’. De rechtbank stelt vast dat de zwakbegaafdheid van eiser op zichzelf niet ter discussie staat. De minister heeft ter zitting gemotiveerd dat de zwakbegaafdheid van eiser een ‘staat van zijn’ betreft die op zichzelf niet leidt tot een medische noodsituatie. De minister heeft er terecht op gewezen dat volgens het BMA-protocol van 2023 niet alle medische klachten hoeven te worden beschreven. In het advies van 2024 is de voorwaarde van een fysieke overdracht gesteld, voor geruststelling en
ondersteuning. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de zwakbegaafdheid van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het BMA-advies onvolledig is en dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Klachten en behandelingen niet in samenhang beoordeeld4.2. Eiser voert verder aan dat vaststaat dat de medicatie voor de migraine en pijnklachten niet in Guinee beschikbaar is. Het uitblijven van deze behandeling wordt door het BMA ten onrechte niet in samenhang met de andere blijvende ernstige problematiek en zijn zwakbegaafdheid beoordeeld. Er wordt alleen aangegeven dat er sprake is van toename van hoofdpijnklachten die hinderlijk zal zijn. Voor elke klacht wordt afzonderlijk bekeken wat het gevolg is van uitblijven van medische behandeling, maar eiser heeft verschillende klachten en diagnoses en medische behandelingen. Deze dienen volgen het arrest X tegen Nederland (ECLI:EU:C:2022:193) in samenhang met elkaar te worden beoordeeld. Een toename van pijnklachten leidend tot een intensief lijden kan volgens eiser onder het begrip medische noodsituatie binnen indicatieve termijn vallen, alsmede onder het bereik van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het EVRM.
4.3.
In het BMA-advies van 2024 is beschreven dat eiser bekend is met een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en een posttraumatische stressstoornis (PTSS), migraine en pijnklachten aan rug en elleboog. In het BMA-advies is beschreven hoe eiser hiervoor wordt behandeld en is toegelicht wat de verwachte medische gevolgen zijn als de behandeling uitblijft. Het BMA verwacht alleen een medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden bij uitblijven van de behandeling voor de ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis. Het uitblijven van de behandeling voor de overige klachten leidt tot een hinderlijke, maar niet levensbedreigende situatie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat eisers klachten niet in samenhang zijn beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie als bedoeld in het door eiser aangehaalde arrest X tegen Nederland. In dat arrest heeft het Hof overwogen dat geen terugkeerbesluit of verwijderingsmaatregel mag worden genomen jegens een illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijvende derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt wanneer er zwaarwegende en gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de terugkeer van deze derdelander hem zou blootstellen aan een reëel risico van een significante daling van zijn levensverwachting of een snelle, aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, leidend tot ernstige pijn, omdat er in het land van bestemming geen passende zorg beschikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser, gelet op het BMA-advies, geen sprake van een situatie van een ernstige ziekte die leidt tot ernstige pijn als behandeling uitblijft.
Fysieke overdracht geadviseerd in tegenstelling tot advies uit 20224.4. Volgens eiser is niet inzichtelijk waarom het BMA een fysieke overdracht als voorwaarde stelt. Bovendien is deze voorwaarde onvoldoende om een medische noodsituatie te voorkomen. Eiser dient direct te worden geplaatst in een opvang waar hij beschermd kan wonen en er dient begeleiding, opvang, toezicht en hulp bij het verkrijgen en toedienen van medicatie te zijn.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2024:2560) volgt dat de vergewisplicht van de minister niet zo ver strekt dat reeds bij het nemen van het bestreden besluit de fysieke overdracht geheel geregeld en gegarandeerd dient te zijn. De minister hoeft daarom ten tijde van het besluit niet te informeren naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de fysieke overdracht of hierin inzicht te geven aan eiser. Uit het BMA-advies volgt verder de reisvoorwaarde van fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst. Hierbij is door het BMA een voorbeeld genoemd van een instelling die de fysieke overdracht kan bewerkstelligen. De minister heeft op zitting terecht aangevoerd dat de fysieke overdracht bedoeld is om de weerslag van de reis op te vangen en los moet worden gezien van het criterium van een medische noodsituatie. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat in het kader van de reisvoorwaarde eveneens moet worden beoordeeld of medische behandeling beschikbaar is.
BMA-advies is verouderd4.6. Eiser is daarnaast van mening dat het advies van 4 juli 2024 verouderd is. Een advies van het BMA is in beginsel zes maanden geldig, deze duur is verstreken. Daarbij komt dat eiser een verklaring van de inhoud van de begeleiding en zorg van 23 januari 2025 heeft overgelegd die relevant is voor het BMA. Eiser krijgt zijn medicatie in zogeheten baxters aangeleverd. Deze zorg is niet op één lijn te stellen met de aanwezige thuiszorg voor een psychiatrisch verpleegkundige van het [naam ziekenhuis]. Zonder de juiste zorg en behandeling kan eiser alsnog in een medische noodsituatie geraken. De minister is geen medicus en moet een oordeel over de medische informatie en informatie over noodzakelijke hulp aan het BMA overlaten.
4.7. In het BMA-protocol van 2023 is toegelicht dat het BMA adviseert om geen beslissingen te nemen op basis van een medisch advies ouder dan zes maanden, omdat de medische situatie van de vreemdeling in die tijd gewijzigd kan zijn. Wanneer echter binnen of na deze periode wordt aangetoond dat de medische situatie ongewijzigd is, adviseert het BMA geen nieuw adviesverzoek in te dienen en behoudt het advies zijn geldigheid. Hoewel tussen het BMA-advies van 4 juli 2024 en het bestreden besluit van 26 maart 2025 een periode van ruim acht maanden zit volgt uit het BMA-protocol niet dat een advies van ouder dan zes maanden uitsluitend vanwege het verstrijken van de tijd niet meer ten grondslag mag worden gelegd aan een besluit. Niet is gebleken van een gewijzigde situatie waaruit moet worden geconcludeerd dat niet langer van het BMA-advies van 4 juli 2024 kan worden uitgegaan. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van eiser dat de minister het advies niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de intensiteit van de zorg die eiser ontvangt is afgeschaald. Dit staat haaks op eisers niet onderbouwde stelling dat eisers situatie verslechterd is.
Serieuze twijfel over impact uitzetting door landeninformatie van eiser4.8. Eiser betoogt dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling voor hem feitelijk niet beschikbaar is. Eiser heeft op 3 februari 2025 landeninformatie overgelegd uit gezaghebbende bronnen waaruit volgt dat er voor hem bij terugkeer geen ziektekostenverzekering, geen huisvesting, geen inkomen en geen sociale zekerheid zal zijn en dat de kosten voor medische behandeling door familie moet worden voldaan. Eiser heeft geen familie of netwerk in Guinee meer. Als er serieuze twijfel bestaat wat de impact van de uitzetting voor de vreemdeling zal zijn, moet de minister elke twijfel wegnemen door dit risico na grondig onderzoek weg te nemen of moet de minister individuele en voldoende garanties krijgen van Guinee om een uitzetting strijdig met artikel 3 van het EVRM te voorkomen. Dit volgt uit de door eiser aangehaalde jurisprudentie in de zaak Savran tegen Denemarken (ECLI:CE:ECHR:2019:1001JUD005746715). De minister heeft op pagina 8, tweede alinea, van het bestreden besluit niet de jurisprudentie aangehaald die op de situatie van eiser ziet. De bewijsmaatstaf in medische zaken is geen ‘clear proof’’ maar eiser dient twijfel te zaaien en het is aan de minister om alle twijfel weg te nemen.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat de medische zorg, als deze beschikbaar is, in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit betekent dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken wat de kosten van de behandeling zijn in het land van herkomst of land van terugkeer. Vervolgens is het aan de vreemdeling, als hij stelt dat de behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, om dat aannemelijk te maken. Als de vreemdeling aan deze bewijsmaatstaf heeft voldaan, dan is het aan de minister om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. [3] Het is allereerst aan eiser om inzicht te geven in de daadwerkelijke kosten van zijn medische behandeling in Guinee. Eiser heeft geen enkel stuk overgelegd waarmee hij onderbouwt wat de kosten van zijn medicatie in Guinee zijn. Eiser heeft ook geen inzicht gegeven in zijn persoonlijke financiële situatie. De minister heeft dan ook terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is. De minister is hier in het bestreden besluit reeds gemotiveerd op ingegaan. Uit het arrest Paposhvili (ECLI:C:ECHR:2016:1213JUD00417381), later in Savran, volgt dat aan de eerste stap onder Paposhvili moet zijn voldaan, voordat het aan het gastland is om de gevolgen van de uitzetting te onderzoeken. Eiser moet bewijzen dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat hij het risico loopt te worden blootgesteld aan serieuze, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid resulterend in intens lijden of significante terugval in levensverwachting. Pas als hier sprake van is en de hoge drempel van artikel 3 EVRM is gehaald, wordt toegekomen aan de tweede stap: de verplichtingen van het gastland. Arrest X heeft niet geleid tot een wijziging in deze bewijslastverdeling. Eiser heeft niet voldaan aan zijn bewijslast. Overigens is door het BMA nu wel geadviseerd om eiser fysiek over te dragen, zodat de impact van de daadwerkelijke uitzetting wel degelijk is beoordeeld. Er wordt ook door de minister geen ‘clear proof’ verwacht, maar van eiser mag wel worden verwacht dat hij niet alleen twijfel zaait maar ook aannemelijk maakt dat de zorg voor hem niet feitelijk toegankelijk is. De verwijzing naar algemene bronnen is onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af nu uitspraak is gedaan op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 september 2025 door mr. A. Sibma, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De inhoud van de uitspraak is vervangen.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de afwijzing van de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4451.