ECLI:NL:RBDHA:2025:16779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
NL25.10063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep om vergoeding van proceskosten na intrekking asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Op 4 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister weigerde deze kosten te vergoeden.

De rechtbank heeft overwogen dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden had beslist op de asielaanvraag van de verzoeker, waardoor de minister verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het besluit WBV 2022/22, dat de beslistermijnen voor asielaanvragen heeft verlengd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de verzoeker om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten, rekening houdend met de aard van de zaak en de ingeschakelde juridische hulpverlener. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10063
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: R. Bresser).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verzoeker heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de aanvraag).
Op 4 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken. Hij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op het verzoek gereageerd en daarbij aangegeven niet bereid te zijn de proceskosten van verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een indiener het beroep intrekt, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan diens beroepschrift, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener.2
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, in samenhang met het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt de zesmaandentermijn aan op het moment waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.5
4. Verzoeker heeft op 26 november 2022 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 19 januari 2023 heeft de minister Spanje verzocht om verzoeker terug te nemen.6 De Spaanse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 26 januari 2023.
5. De minister heeft verzoeker bij beschikking van 24 maart 2023 schriftelijk laten weten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Spanje verantwoordelijk was geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Verzoeker is tegen dit besluit in beroep gegaan. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft het beroep op 26 april 2023 ongegrond verklaard.7
6. De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet binnen zes maanden na de acceptatie van het terugnameverzoek, dus uiterlijk op 26 juli 2023, aan Spanje is overgedragen. De minister is daarom per 27 juli 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Dit betekent dat de minister in beginsel uiterlijk op 27 januari 2024 op de aanvraag had moeten beslissen.8
7. Sinds 27 september 2022 is echter het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.9 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van verzoeker valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden is verlengd, tot ten hoogste 21 maanden.10 De beslistermijn eindigde dus op 26 augustus 2024.
8. Verzoeker heeft op 22 augustus 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 maart 202411 volgt echter dat de minister niet van verzoeker mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. De minister had, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 26 november 2022 moeten beslissen.
9. Verzoeker heeft de minister op 27 januari 2025 in gebreke gesteld. De beslistermijn was toen al verstreken. Het beroep is meer dan twee weken nadien ingediend.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Artikel 30 van de Vw.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
8 Artikel 42, eerste lid, van de Vw.
9 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
10 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
10. De minister is, gelet op het voorgaande, tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De minister heeft immers alsnog een besluit op de aanvraag van verzoeker genomen.
11. Het verzoek wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
t