ECLI:NL:RBDHA:2025:16779
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep om vergoeding van proceskosten na intrekking asielaanvraag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Op 4 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister weigerde deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft overwogen dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden had beslist op de asielaanvraag van de verzoeker, waardoor de minister verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het besluit WBV 2022/22, dat de beslistermijnen voor asielaanvragen heeft verlengd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de verzoeker om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten, rekening houdend met de aard van de zaak en de ingeschakelde juridische hulpverlener. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.