ECLI:NL:RBDHA:2025:16841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
NL25.39072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de proportionaliteit van de inbewaringstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, geboren in 1992, stelt dat de maatregel van bewaring die op 18 augustus 2025 is opgelegd, onrechtmatig is. Hij voert aan dat de minister de eerdere maatregel van bewaring van 22 juli 2025 te laat heeft omgezet, en dat hij op 13 augustus 2025 een asielwens heeft geuit. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat vreemdelingen die een asielaanvraag indienen onder de Opvangrichtlijn vallen en dat er een beoordeling van proportionaliteit en evenredigheid moet plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel niet automatisch leidt tot de onrechtmatigheid van de huidige maatregel, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding door het bestuursorgaan. De rechtbank oordeelt dat er geen ernstige schending van het recht op vrijheid is, ondanks dat de eiser drie dagen onrechtmatig in bewaring heeft gezeten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de proportionaliteit van de maatregel en dat de medische zorg in detentie adequaat is. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39072
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en
de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.39079, op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992.
Werkt de onrechtmatigheid van de vorige maatregel(en) door in de huidige maatregel?
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring van 18 augustus 2025 vanaf aanvang onrechtmatig is. Eiser voert daartoe aan dat de minister de vorige maatregel van bewaring (op de grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw) van 22 juli 2025 veel te laat heeft omgezet. Eiser heeft op 13 augustus 2025 een asielwens geuit, en de minister had de vorige maatregel op die dag moeten opheffen en omzetten. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 3 december 2024.1 In die uitspraak heeft de rechtbank er onder andere op gewezen dat een vreemdeling die een asielaanvraag doet onder de Opvangrichtlijn2 valt (en niet meer onder de Terugkeerrichtlijn3), en dat er een beoordeling van proportionaliteit en evenredigheid moet plaatsvinden. De rechtbank heeft in die uitspraak ook overwogen dat er geen opzet op het onrechtmatig voortduren van de vrijheidsontneming vereist is om van een willekeurige vrijheidsontneming te kunnen spreken. Eiser wijst er verder op dat ook de eerdere maatregel van bewaring van 23 juni 2025 (op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw) niet tijdig is omgezet. Nu de minister de twee voorgaande maatregelen van bewaring niet tijdig heeft omgezet, moet dit volgens eiser doorwerken in de huidige maatregel.

1.ECLI:NL:RBDHA:2024:20144.

2 Richtlijn 2013/33/EU.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser een vervolgberoep als bedoeld in artikel 96 van de Vw tegen de voorgaande maatregel van 22 juli 2025 heeft ingediend (zaak NL25.39079). In die zaak heeft de minister schadevergoeding aangeboden voor drie dagen onrechtmatige bewaring. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank geoordeeld dat het vervolgberoep van eiser gegrond is, en dat de voorgaande maatregel van bewaring onrechtmatig was over de periode van 16 augustus 2025 t/m 18 augustus 2025. De rechtbank heeft in die uitspraak ook toegelicht waarom zij het betoog van eiser, dat de maatregel onrechtmatig was vanaf 13 augustus 2025, niet volgt. Eiser heeft ook een vervolgberoep ingediend tegen de (te late omzetting van de) maatregel van 23 juni 2025 (zaak NL25.37275). In die zaak heeft de minister schadevergoeding aangeboden voor één dag onrechtmatige bewaring. Eiser heeft in die zaak het aanbod van de minister geaccepteerd en het vervolgberoep ingetrokken.
4. Uit het arrest Bouskoura van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 20244 leidt de rechtbank af dat, indien de onrechtmatigheid van een maatregel is vastgesteld, dit niet reeds hierom inhoudt dat een direct aansluitende nieuwe maatregel ook onrechtmatig is, tenzij er sprake is van kwade trouw of misleiding van de zijde van het bestuursorgaan. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet gebleken.
5. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of sprake is van een andere zodanig ernstige schending van het recht om in vrijheid te worden gesteld zodra de vrijheidsbeneming onrechtmatig is geworden, dat dit om die reden moet leiden tot onrechtmatigheid van de huidige maatregel. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)5 waarbij als uitgangspunt geldt dat een gebrek in de eerste maatregel van bewaring de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van het begin af aan onrechtmatig maakt. Wel komt, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 20216, bijvoorbeeld aan een opeenstapeling van ernstige gebreken een zwaar gewicht toe, wat ertoe kan leiden dat op voormeld uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Uit de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 20187 en 26 april 20218, volgt verder dat op voormeld uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt in geval van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld indien de bewaring onrechtmatig is.
3 Richtlijn 2008/115/EG.
4 ECLI:EU:C:2024:868.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3508 en van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een ernstige schending van het fundamentele recht van eiser om in vrijheid te worden gesteld indien de bewaring onrechtmatig is. Dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de huidige maatregel drie dagen op een onjuiste wettelijke grondslag in bewaring heeft verbleven, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 20239 waarin ook sprake was van een bewaring op een onjuiste grondslag, waardoor die vreemdeling negen dagen onrechtmatig in bewaring zat. In die zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat van een ernstige schending in vorenbedoelde zin geen sprake was. Verder betekent het feit dat ook de maatregel van 26 juni 2025 niet tijdig is omgezet, niet dat sprake is van een opeenstapeling van ernstige gebreken zoals bedoeld in de Afdelingsjurisprudentie. Deze jurisprudentie biedt geen aanknopingspunten dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de huidige maatregel gebreken in een maatregel die daar niet direct aan voorafging, moeten worden meegenomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Informatieplicht

7. Eiser voert aan dat de informatiefolder bij de maatregel van bewaring niet toereikend is, omdat eiser daarmee niet is ingelicht over de mogelijkheid om zelf beroep in te stellen. Er staat namelijk: “U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van bewaring. Dit dient u met uw advocaat te bespreken.” De minister heeft volgens eiser dus niet voldaan aan zijn informatieplicht, als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond geen doel treft. Eiser had al bijstand van zijn gemachtigde, en deze heeft namens hem op 19 augustus 2025 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Of eiser wel of niet is ingelicht over de mogelijkheid om zelf beroep in te stellen, is in zijn zaak dus niet van betekenis omdat duidelijk is dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Grondslag en gronden van de maatregel van bewaring

9. In de maatregel van bewaring heeft de minister (in het kader van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw) overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die

9.ECLI:NL:RVS:2023:3508.

niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
10. De minister heeft op de zitting de zware grond onder 3d en de lichte grond onder 4e laten vallen. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
11. De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet heeft betwist dat hij op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat ook deze grondslag in de maatregel van bewaring voldoende is gemotiveerd.
Lichter middel
12. Eiser voert aan dat de minister bij de oplegging van de maatregel van bewaring geen nieuw onderzoek heeft gedaan naar de proportionaliteit en evenredigheid van de inbewaringstelling. De minister heeft enkel gekeken naar de vorige maatregel en de informatie die toen beschikbaar was. Eiser heeft in beroep zijn medische dossier overgelegd. Eiser verklaart dat zijn medische klachten verergeren door de detentie en dat hij op dit moment onder cameratoezicht staat. De minister moet daarom volstaan met een lichter middel dan bewaring.
13. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of moet worden volstaan met een lichter middel. Eiser is voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring gehoord, en heeft in dat gehoor zijn belangen naar voren kunnen brengen. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat de zienswijze van eiser ook in de afweging is betrokken. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden en de motivering daarvan, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Onder andere is van belang dat eiser op 2 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en al drie keer een asielaanvraag heeft ingediend. Ook heeft eiser de tegenwerping van de minister, dat op redelijke gronden aangenomen kan worden dat zijn huidige asielaanvraag louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen, niet betwist. Over de medische situatie van eiser overweegt de rechtbank dat eiser in detentie toegang heeft tot medische zorg die gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij, en dat in de maatregel van bewaring ook gewezen is op de mogelijkheid om eiser over te plaatsen naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. De rechtbank ziet in de documenten die voorhanden zijn en de verklaringen van eiser geen aanleiding om te oordelen dat de medische zorg in het detentiecentrum tekort schiet. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

14. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 september 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.