In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een minderjarig kind, eiseres, die door haar referente, haar moeder, is ingediend. De aanvraag was gericht op het verkrijgen van verblijf in Nederland vanuit Nigeria. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie op 11 oktober 2023 was afgewezen, omdat de referente niet voldoende bewijs had geleverd dat eiseres haar biologische of juridische kind is. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde documenten, waaronder een geboorteakte, niet voldoende bewijs boden voor de familierechtelijke relatie. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de referente niet voldeed aan het middelenvereiste, aangezien zij en haar partner onvoldoende inkomen hadden om de zorg voor eiseres te kunnen dragen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag geen strijd opleverde met artikel 8 van het EVRM, omdat de familierechtelijke relatie niet was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiseres.