ECLI:NL:RBDHA:2025:16923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
NL25.23036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 september 2025, wordt het beroep van eisers behandeld dat is ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers stellen dat de minister niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag van 19 december 2023 voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op 10 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de eisers als de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn van 90 dagen heeft overschreden en dat eisers, na het verstrijken van deze termijn, een beroep hebben ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres Safi Camara niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien zij is overleden. Voor de overige eisers oordeelt de rechtbank dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister op om binnen acht weken na de uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- aan eisers betalen, en de proceskosten van € 1.814,- vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om tijdig te beslissen op aanvragen in vreemdelingenzaken, en de gevolgen van het niet tijdig handelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister volgens hun niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 19 december 2023 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft dit beroep op zitting behandeld op 10 september 2025. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.
1.2.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [1] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [2] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. [3]
2.1.
De rechtbank merkt op dat de minister in het verweerschrift van 9 september 2025 heeft aangegeven dat eiseres Safi Camara is overleden. Vanwege het ontbreken van procesbelang, is het beroep voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van Safi Camara, niet-ontvankelijk.
2.2.
Met betrekking tot de overige eisers acht de rechtbank het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
3. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [4] geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval [5] , en hier rekening mee dient te worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De Afdeling [6] heeft geoordeeld de beslistermijnen die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aan de verschillende fasen in de besluitvorming verbindt redelijk zijn. [7] Dit oordeel heeft de Afdeling in de uitspraak van 21 mei 2025 [8] bevestigd.
3.1.
De minister heeft ter zitting en in zijn verweerschrift aangegeven dat de aanvragen van eisers inmiddels aan een behandelaar zijn toegewezen. Met de brief van 26 augustus 2025 heeft de minister herstelverzuim geboden. Eisers hebben de mogelijkheid om voor
23 september 2025 de gevraagde informatie aan te leveren. Als eisers hebben gereageerd op het herstelverzuim, wil de minister referent mogelijk horen. De minister kijkt vervolgens na dit gehoor of hij nader onderzoek nodig vindt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het dossier nog niet compleet is, omdat de minister in afwachting is van een reactie op de herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
4. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [9]
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
5. Eisers hebben gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen. Met de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken, heeft de minister de bestuurlijke dwangsom voor vreemdelingenzaken afgeschaft. In het Informatiebericht 2025/16 heeft de minister opgenomen hoe hij de bestuurlijke dwangsom berekent.
5.1.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank de minister gevraagd hoe het Informatiebericht 2025/16 moet worden gelezen. De minister heeft toegelicht dat een volledige bestuurlijke dwangsom is verbeurd wanneer de beslistermijn is verstreken voor
15 april 2025 [10] en een geldige ingebrekestelling is ingediend voor 15 april 2025. Een gedeeltelijke bestuurlijke dwangsom is slechts verbeurd in de situatie waarin sprake is van een geldige ingebrekestelling voor 15 april 2025 en waarin na 15 april 2025, maar binnen 42 dagen nadat 14 dagen zijn verstreken na indiening van de in gebrekestelling, alsnog een besluit is genomen. In de situatie dat de ingebrekestelling dateert van na 15 april 2025, is de minister geen bestuurlijke dwangsom meer verschuldigd.
5.2.
In deze zaak is de beslistermijn om op de aanvraag van eisers te beslissen verstreken voor 15 april 2025 en hebben eisers een geldige ingebrekestelling ingediend voor 15 april 2025. Omdat niet in geschil is dat geen besluit is genomen binnen 42 dagen nadat twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling, moet de minister een volledige bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag, te weten € 1.442,-.
Is de minister één of twee bestuurlijke dwangsommen verschuldigd?
6. Eisers zijn van mening dat de minister twee bestuurlijke dwangsommen aan hen is verschuldigd. Er is immers sprake van twee verschillende aanvragen. Eisers verwijzen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, [11] waarin ook twee bestuurlijke dwangsommen zijn toegekend.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij aan eisers gezamenlijk één bestuurlijke dwangsom is verschuldigd omdat eisers een homogene groep vormen. Eisers beogen verblijf als gezin bij referent, de aanvragen zijn gelijktijdig ingediend en de aanvragen duiden op een onderlinge inhoudelijke samenhang. Hieruit blijkt volgens de minister dat eenzelfde toetsingskader aan de orde is en daarom slechts één bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. [12]
6.2.
Artikel 4:17, zevende lid, van de Awb bepaalt dat in het geval meerdere aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist. Als op de aanvraag niet tijdig wordt beslist, moet het bestuursorgaan in beginsel per aanvraag een dwangsom betalen. Anders dan in de door eisers aangehaalde uitspraak, is de rechtbank in de onderhavige situatie van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17, zevende lid, van de Awb met zich brengt dat hiervan kan worden afgeweken als de aanvragen tegelijk zijn ingediend en zodanig met elkaar samenhangen, dat in feite van één aanvraag moet worden gesproken. Hierbij wijst de rechtbank op een uitspraak van de Afdeling [13] van 15 juli 2020. [14]
6.3.
In het geval van eisers gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van samenhang tussen de aanvragen. Eisers hebben in deze zaak twee aanvragen op dezelfde dag ingediend. Eisers zijn gezinsleden van elkaar en hebben als homogene groep hetzelfde doel voor ogen met hun aanvraag, namelijk om te verblijven bij referent. De rechtbank oordeelt daarom dat sprake is van een dusdanige onderlinge inhoudelijke samenhang, dat in feite één beslissing moet worden genomen. De minister moet één bestuurlijke dwangsom aan eisers gezamenlijk betalen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen
acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een besluit nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook een bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.
8. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,-. [15]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ten aanzien van eiseres Safi Camara niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep ten aanzien van de overige eisers gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers gezamenlijk verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10.De datum van inwerkingtreding van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken.
12.Artikel 4:17, zevende lid, van de Awb.
13.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
15.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.