ECLI:NL:RBDHA:2025:17057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL25.4781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfsvergunning van familie- of gezinslid naar niet-tijdelijk humanitair; paspoortvereiste en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van zijn verblijfsvergunning. Eiser, geboren in 1974 en van Turkse nationaliteit, heeft een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die geldig is tot 6 november 2025. Hij heeft op 25 oktober 2023 een aanvraag ingediend om het doel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen van 'verblijf als familie- of gezinslid' naar 'niet-tijdelijk humanitair'. Deze aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat eiser geen paspoort heeft overgelegd en niet heeft aangetoond dat het niet mogelijk is om een paspoort te verkrijgen van de Turkse autoriteiten. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en stelt dat hij recht heeft op een zelfstandige verblijfsvergunning, omdat hij gezinslid is van een Turkse werknemer en eerder een afhankelijke verblijfsvergunning heeft gehad. Hij voert ook aan dat de hoorplicht is geschonden, omdat hij niet is gehoord in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de verweerder zich had afgemeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat het paspoortvereiste een zelfstandige grond voor afwijzing vormt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet in staat is om een paspoort te verkrijgen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat verweerder redelijkerwijs kon concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst zou leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4781

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing
van de aanvraag tot het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 januari 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. Verweerder heeft zich van tevoren afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor de periode van 6 november 2020 tot 6 november 2025 onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. Hij heeft dus rechtmatig verblijf in Nederland.
2.1.
Eiser heeft op 25 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor het wijzigen van (de beperking die samenhangt met) het doel van zijn verblijfsvergunning, van ‘verblijf als familie- of gezinslid’ naar een ‘niet-tijdelijk humanitair’ doel.
2.2.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiser geen paspoort heeft overgelegd en ook niet heeft aangetoond dat het niet mogelijk is een paspoort te overleggen vanwege de regering van Turkije. Bovendien voldoet eiser volgens verweerder niet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning met een ‘niet-tijdelijk humanitair’ doel zoals bedoeld in artikel 3.51, negende lid, onderdeel b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ook kan hij volgens verweerder geen (voortgezet) verblijfsrecht ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende – aan. Hij heeft recht op een zelfstandige (voortgezette) verblijfsvergunning omdat hij op dit moment gezinslid van een Turkse werknemer is en drie jaar een van haar afhankelijke verblijfsvergunning heeft (gehad). Ook heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte nagelaten te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Wijziging van het verblijfsdoel
4. Een vreemdeling kan een aanvraag doen tot het wijzigen van een verblijfsvergunning. Een aanvraag tot wijziging kan worden afgewezen om verschillende redenen, die genoemd worden in artikel 16 Vw 2000. Zo kan een aanvraag onder meer worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding (het paspoortvereiste) [3] , tenzij de vreemdeling heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. [4] Een aanvraag kan ook worden afgewezen als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, [5] of als de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. [6]
4.1.
De hoogste bestuursrechter heeft bevestigd dat het paspoortvereiste, zoals genoemd in rechtsoverweging 4, een zelfstandige grond vormt voor afwijzing van een aanvraag van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. [7] In dit geval is eiser er door verweerder meermaals op gewezen dat hij in het bezit moest zijn van een paspoort en dat hij hiervan een kopie moest overleggen. Niet in geschil is dat eiser desondanks geen (kopie van een) geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het paspoortvereiste aan eiser mogen tegenwerpen en de wijzigingsaanvraag om die reden kunnen afwijzen. De rechtbank volgt ook het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Turkse autoriteiten niet of niet meer in het bezit van een dergelijk document kan worden gesteld.
4.2.
Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft mogen beslissen dat eiser niet voldoet aan de overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning met een ‘niet-tijdelijk humanitair’ doel zoals bedoeld in artikel 3.51, negende lid, onderdeel b van het Vb 2000. Verweerder mag uitgaan van de gegevens in de Brp. [8] Uit die gegevens volgt dat eiser op 3 april 2023 is uitgeschreven uit de Brp en op 21 augustus 2023 op een ander adres is ingeschreven dan zijn (inmiddels ex-)echtgenote. Nergens blijkt uit dat eiser na 3 april 2023 zou hebben samengewoond met zijn (inmiddels ex-)echtgenote. Niet gebleken is dus dat eiser op 6 november 2023 voldeed aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning, en dat is wel een voorwaarde die genoemd wordt in artikel 3.51, negende lid, sub b Vb 2000. Verweerder heeft op basis van dezelfde feiten ook mogen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van het Besluit 1/80. Ook voor voortgezet verblijf op grond van artikel 7 van het Besluit 1/80 moet eiser immers drie jaar legaal te hebben samengewoond met een Turkse werknemer.
Artikel 8 van het EVRM
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van een brief van mevrouw [naam] over het einde van haar relatie met eiser, is bij verweerder het voornemen ontstaan om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken. Bij brief van 2 mei 2022 heeft verweerder echter laten weten van dit voornemen af te zien. Eiser houdt dus rechtmatig verblijf in Nederland tot 6 november 2025 (zie rechtsoverweging 2.). De afwijzing van de aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning bevat ook geen terugkeerbesluit. Het recht van eiser om in Nederland zijn privéleven uit te oefenen, wordt dan ook niet aangetast door het afwijzen van de aan de orde zijnde aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder een schending van het recht op uitoefening van het privéleven dan ook niet (ambtshalve) hoeven onderzoeken.
5.1.
Los daarvan kan het beroep op artikel 8 van het EVRM niet slagen omdat eiser zijn standpunt hierover, dat hij pas in beroep voor het eerst aanvoerde, op geen enkele manier heeft onderbouwd. De op zitting ingenomen stelling dat eiser vooruitzicht heeft op een baan is in het geheel niet onderbouwd, zodat niet aannemelijk is dat eiser op dit moment een beschermenswaardig privéleven in Nederland heeft.
Hoorplicht
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag desondanks van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [9] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Eiser heeft in bezwaar namelijk niet de gevraagde en noodzakelijke stukken overgelegd. De hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank dus niet geschonden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 16, eerste lid, onderdeel b Vw 2000.
4.Artikel 3.72 van het Vb 2000.
5.Artikel 16, eerste lid, onderdeel c Vw 2000.
6.Artikel 16, eerste lid, onderdeel g Vw 2000.
7.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Stage (“de Afdeling”) 27 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:711.
8.Afdeling 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539.
9.Afdeling 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.