ECLI:NL:RBDHA:2025:1743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.39209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Oegandese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij haar moeder, referente’. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op 17 juli 2023, en na bezwaar is deze afwijzing op 13 september 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 25 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, de referente, en een tolk aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij het biologische of juridische kind van referente is, en dat de aanvraag om een mvv om deze reden ongegrond is verklaard. De rechtbank wijst erop dat de minister geen waarde hecht aan de overgelegde geboorteakte, omdat er twijfels zijn over de echtheid ervan. Bovendien is er geen toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder overgelegd, wat een vereiste is voor de verlening van de mvv. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, omdat de familierechtelijke relatie niet is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.H. Werink)
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] (referente)’.
2. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 september 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referente, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres [naam 1] is geboren op [geboortedatum] en bezit de Oegandese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar gestelde moeder, referente. Nadat aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend, heeft zij op 13 augustus 2015 voor eiseres een aanvraag voor een mvv gedaan in het kader van nareis. Deze aanvraag is afgewezen. Vervolgens heeft referente een opvolgende aanvraag gedaan, die is afgewezen op 4 april 2017. Met de uitspraak van 9 april 2018 [2] van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is de afwijzing in rechte vast komen te staan. Op 17 augustus 2018 heeft referente voor de derde keer een aanvraag ingediend. Deze is afgewezen op 1 augustus 2019. Bij de uitspraak van 4 december 2020 [3] van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is het besluit van 1 augustus 2019 in rechte vast komen te staan.
7. Op 2 december 2022 heeft referente de onderhavige en daarmee vierde aanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
8. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat nog steeds niet is aangetoond dat eiseres het biologische of juridische kind van referente is. De in dat kader overgelegde geboorteakte, afgegeven op 4 januari 2018, is weliswaar echt bevonden maar in de eerder gevoerde nareisprocedure is ten aanzien van deze akte geoordeeld dat wordt getwijfeld aan de juistheid ervan. Daarom hecht de minister thans geen waarde aan deze geboorteakte. Daarnaast wordt de aanvraag afgewezen, omdat de achterblijvende ouder geen toestemming heeft verleend en niet is gebleken dat hij dat niet kan. De uitspraak van een Oegandese rechter die is overgelegd en waaruit zou moeten blijken dat referente alleen het gezag heeft en dat de rechter haar expliciet toestemming geeft om eiseres naar Nederland te laten verhuizen is door Bureau Documenten niet akkoord bevonden. De verklaring van dezelfde rechtbank waarin wordt gesteld dat de uitspraak juist is, maakt dit niet anders zeker niet nu deze niet is gelegaliseerd. Tot slot heeft de minister overwogen dat de afwijzing van de aanvraag geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. [4]
Gronden
9. In haar gronden van beroep heeft eiseres de rechtbank verzocht de achterliggende stukken van het onderzoek van Bureau Documenten op te vragen om zelf te onderzoeken of de twijfel over de echtheid van het gerechtelijke uitspraak inderdaad zo groot is dat het de conclusie rechtvaardigt dat de legalisering ervan frauduleus verkregen moet zijn. Legalisatie van een document is juist bedoeld om de authenticiteit ervan te garanderen en maakt duidelijk dat er kennelijk meer vormen van opmaak zijn dan de voorbeelden waarover Bureau Documenten beschikt. Het onderzoek dat de minister door TOELT [5] heeft laten verrichten naar de achterliggende stukken is daartoe onvoldoende, omdat ook hier geen informatie over wordt verstrekt. Voorts heeft de minister volgens eiseres ten onrechte de legalisatie van de aanvullende verklaring van de rechtbank en het onderzoek daarvan niet afgewacht alvorens te beslissen op bezwaar. Daarnaast heeft de minister ten onrechte geen gehoor gegeven aan de samenwerkingsverplichting. Nu er tegenstrijdige berichten zijn over de authenticiteit van de gerechtelijke uitspraak had het op de weg van de minister gelegen om via Buitenlandse Zaken ter plekke onderzoek te laten doen naar het document. Ook stelt de minister ten onrechte dat een beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan slagen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente niet is aangetoond. Ook bij een enkele biologische verwantschap is een beroep op artikel 8 van het EVRM mogelijk. Dit maakt dat een DNA-onderzoek wel degelijk zinvol zou zijn geweest en dat het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd.

De beoordeling door de rechtbank

DNA-onderzoek
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van de minister dat de familierechtelijke betrekking tussen haar en referente niet is vastgesteld. Een DNA-onderzoek waaruit dit mogelijk zou kunnen blijken is namens eiseres niet opgestart.
11. Eiseres heeft wel aangevoerd dat, gezien de vele inspanningen die zij zich al heeft getroost (en de bewijsnood waarin zij verkeert) het op de weg van de minister had gelegen om haar in haar bewijsverplichting tegemoet te komen en een DNA-onderzoek op te starten. De minister volgt eiseres daarin niet omdat, zelfs als de familieband wordt vastgesteld, de mvv niet verstrekt kan worden omdat de toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder ontbreekt.
11.1.
De rechtbank beoordeelt hieronder de vraag of van eiseres mag worden verwacht dat zij een toestemmingsverklaring overlegt van de achterblijvende ouder. Uit rechtsoverweging 19 volgt dat van eiseres op goede gronden een toestemmingsverklaring wordt verlangd. Dit betekent dat de minister heeft mogen overwegen dat DNA-onderzoek nog niet in de rede ligt.
De toestemmingsverklaring
12. De rechtbank acht voor wat betreft de toestemmingsverklaring van belang hetgeen is opgenomen in paragraaf C2/4.1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Daarin is het volgende bepaald:
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als:
• De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
• De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
• De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.
• De referent recente documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;
• De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of
• De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
13. Niet in geschil is dat er geen geldige toestemmingsverklaring van de vader van eiseres is overgelegd. Namens eiseres is aangevoerd dat ten onrechte geen waarde is gehecht aan de uitspraak van de Oegandese rechtbank waaruit blijkt dat referente het gezag over eiseres heeft en de bijbehorende legalisatie van deze verklaring.
14. De rechtbank constateert dat de minister de uitspraak van de Oegandese rechtbank en de legalisatie, die zijn overgelegd bij de huidige aanvraag, heeft laten onderzoeken door Bureau Documenten. Bureau Documenten heeft vastgesteld dat de opmaak en afgifte van de gerechtelijke uitspraak afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. De legalisatie komt wel overeen met het beschikbare referentie- en vergelijkingsmateriaal, maar Bureau Documenten gaat er gezien de afwijkingen in de gerechtelijke uitspraak vanuit dat deze frauduleus is verkregen.
15. De rechtbank overweegt dat een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies is aan de minister ten behoeve van de uitvoering van haar bevoegdheden. De minister mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat zij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Als een partij concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, mag de minister niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de minister aan de adviseur om een reactie op wat over het advies is aangevoerd. [6]
15.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister naar aanleiding van de gronden van bezwaar van eiseres aanleiding heeft gezien om zich van de achterliggende stukken van het advies te vergewissen. De minister heeft dat gedaan door de interne afdeling TOELT te vragen naar het advies te kijken. De conclusie van TOELT luidt dat de verklaring van het onderzoek van Bureau Documenten inhoudelijk inzichtelijk is. Gezien deze omstandigheid bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan haar vergewisplicht. De stelling van eiser dat de verkregen legalisatie de authenticiteit van het document garandeert en duidelijk maakt dat er kennelijk meer vormen van opmaak zijn dan de voorbeelden waarover Bureau Documenten beschikt, volgt de rechtbank niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder meer in de uitspraak van 6 mei 2020 [7] overwogen dat legalisatie ziet op de bevestiging van de echtheid van de in het document voorkomende handtekening en van de bevoegdheid van de functionaris die het document heeft ondertekend. Uitsluitsel over de vorm van opmaak geeft zij dus niet.
15.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
16. De in de bestuurlijke fase overgelegde bevestiging van de Oegandese rechtbank heeft naar het oordeel van de rechtbank voor de minister geen aanleiding hoeven vormen om tot een ander oordeel te komen alleen al omdat deze bevestiging, ook in beroep, niet is gelegaliseerd.
17. Dat de minister eiseres, zoals zij heeft aangevoerd, tijd had dienen te gunnen om dit document te laten legaliseren, volgt de rechtbank niet. Hoewel de rechtbank meent dat de wijze waarop de minister het verzoek om uitstel heeft afgehandeld nogal ongelukkig is, maakt dit niet dat de beslissing om eiseres geen nadere termijn te gunnen het bestreden besluit onzorgvuldig maakt. Eiseres had er voor kunnen kiezen om, toen zij geen reactie van de minister kreeg, het document te laten legaliseren en de minister hiervan op de hoogte te stellen. Het is immers eiseres die de aanvraag heeft gedaan en het is daarom aan haar om alle daartoe benodigde documenten over te leggen. Bovendien heeft eiseres ook in de beroepsfase de gelegaliseerde bevestiging van de verklaring niet overgelegd.
18. Het standpunt van eiseres dat de minister onderzoek had moeten doen naar de door haar eerst in beroep overgelegde nieuwe voogdijuitspraak met legalisatie volgt de rechtbank evenmin. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat de voogdijuitspraak uit 2018 en de voogdijuitspraak uit 2022 elkaar tegenspreken in die zin dat in beide documenten wordt aangegeven dat het zou gaan om een document ‘for final disposal’. Daarbij heeft de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, in haar uitspraak van 4 december 2020 geoordeeld dat het document uit 2018 diverse vragen oproept die met het document uit 2022 noch met het eerst in beroep overgelegde document beantwoord worden. In dit verband heeft de minister mede mogen betrekken dat referente in het verleden meermaals wisselend heeft verklaard, met name over de biologische vader eiseres, zodat van eiseres verwacht mag worden dat zij aantoont welke verklaringen juist zijn en wat de daadwerkelijke gang van zaken is geweest.
19. Ten aanzien van de vraag of voldoende is komen vast te staan dat het voor eiseres niet mogelijk is om een toestemmingsverklaring te overleggen overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank Middelburg heeft in haar uitspraak van 9 april 2018 geoordeeld dat de minister terecht aan het vereiste van de toestemmingsverklaring heeft vastgehouden, omdat referente tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over de wijze waarop eiseres is verwekt. Ook rechtbank Rotterdam volgt de minister in diens standpunt dat referente gehouden is om een toestemmingsverklaring van de vader van eiseres over te leggen. De rechtbank constateert dat referente ook in de huidige procedure de tegenstrijdigheden in haar verklaringen niet weg heeft kunnen nemen. Wel heeft referente via het Rode Kruis een poging gedaan om de vader op te laten sporen. Dat dit verzoek geen resultaat heeft gehad heeft voor de minister geen aanleiding hoeven vormen om referente het ontbreken van de toestemmingsverklaring niet langer tegen te werpen omdat referente haar contacten met het Rode Kruis niet met stukken heeft onderbouwd waardoor nog steeds onvoldoende vast is komen te staan dat de vader niet gevonden kan worden. De minister mocht dan ook vasthouden aan de eis om een toestemmingsverklaring te overleggen.
Artikel 8 van het EVRM
20. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 maart 2024 [8] , overweegt de rechtbank dat nu de familierechtelijke betrekking tussen eiseres en referente niet is komen vast te staan de minister niet gehouden was om in het kader van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging te maken.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.AWB 17/16577.
3.AWB 20/3145.
4.Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.Afdeling Expertise, Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1764.