ECLI:NL:RBDHA:2025:17588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
NL25.21046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak asielaanvraag met motiveringsgebrek en herstel door verweerder

In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde mr. P. Scholtes, en de gemachtigde van verweerder, mr. T. Stelpstra, aanwezig waren. Een tolk, K.S. van Wezel, was ook aanwezig. In een eerdere tussenuitspraak van 4 juli 2025 had de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering op 15 juli 2025, maar eiser heeft hierop gereageerd met een schriftelijke zienswijze op 12 augustus 2025.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM had plaatsgevonden. Verweerder heeft in de aanvullende motivering gesteld dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt, omdat zijn persoonlijke belangen niet opwegen tegen het belang van Nederland. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende feiten en omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat het motiveringsgebrek is hersteld. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Als tolk is verschenen K.S. van Wezel.
1.2.
In de tussenuitspraak van 4 juli 2025 [2] heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na plaatsing van de tussenuitspraak in het digitale dossier, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft daarbij iedere verdere beslissing aangehouden.
1.3.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 15 juli 2025 een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft bij bericht van 12 augustus 2025 een schriftelijke reactie gegeven op de aanvullende motivering van verweerder.
2. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op grond van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde.
De tussenuitspraak
4. In de tussenuitspraak van 3 juli 2024 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 14. geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen beoordeling in het kader van 8 van het EVRM [3] is gemaakt oftewel waarom artikel 8 van het EVRM geen aanleiding vormt om aan eiser een verblijfsvergunning toe te wijzen. Gelet op de door eiser afgelegde verklaringen en de toelichting in de zienswijze, met name over het belang van het wielrennen voor zijn persoonlijke identiteit, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zien om te motiveren waarom er naar het oordeel van verweerder geen beoordeling in het kader van 8 van het EVRM heeft hoeven plaatsvinden. De rechtbank heeft verweerder daarom de gelegenheid gegeven dit gebrek te herstellen met een aanvullende motivering of een aanvullend besluit.
5. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. In de aanvullende motivering van 15 juli 2025 heeft verweerder op basis van een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM bepaald dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers persoonlijk belang niet opweegt tegen het belang van Nederland. Volgens verweerder komt eisers verblijf namelijk ten laste van de Nederlandse staat, heeft eiser sterkere banden met Venezuela dan met Nederland en is er niet gebleken dat er voor eiser objectieve belemmeringen zijn om zijn wielrenactiviteiten voort te zetten in en terug te keren naar Venezuela. Verweerder vindt dan ook niet dat eisers wielrenactiviteit een uitzonderlijke omstandigheid is welke zou moeten leiden tot een vergunning voor het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM.
Artikel 8 van het EVRM/privéleven
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van eiser enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet zij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. [4] Wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens illegaal verblijf of een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, kan dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [5]
7. De rechtbank stelt in dat verband vast dat niet in geschil is dat eiser privéleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser betwist echter dat verweerder in de aanvullende motivering alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden voor de door hem te maken belangenafweging kenbaar heeft betrokken bij het vinden van een ‘fair balance’ tussen het belang van eiser enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse staat anderzijds. In geschil is ook of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en dat de belangenafweging voldoende is gemotiveerd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot die oordeel is gekomen.
8. Voor zover eiser aanvoert dat hij gehoord had moet worden omdat er in de gehoren geen vragen zijn gesteld over zijn privéleven, volgt de rechtbank dit betoog niet. Het is immers in eerste instantie aan eiser om alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor zijn asielaanvraag naar voren te brengen [6] . Eiser heeft hiertoe meermaals de gelegenheid gekregen, namelijk tijdens de gehoren, met de correcties en aanvullingen, in de zienswijze, in beroep, ter zitting en middels een schriftelijke reactie op de aanvullende motivering van verweerder. Dat eiser stelt dat er een beslissing is genomen zonder dat hij hierop heeft kunnen reageren, volgt de rechtbank dan ook niet. De uitspraak van de Afdeling [7] van 6 juli 2022 [8] waar eiser naar verwijst waaruit volgens hem volgt dat het horen bijdraagt aan het duidelijk worden van de feiten rondom artikel 8 EVRM, is naar het oordeel van de rechtbank niet op deze zaak van toepassing. Die uitspraak gaat over een reguliere aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser heeft echter een asielaanvraag ingediend.
9. Voor wat betreft de door verweerder gemaakte belangenafweging, is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende gemotiveerd is en zorgvuldig tot stand is gekomen.
9.1.
Bij de weging van de belangen van de Nederlandse staat heeft verweerder in het voordeel van eiser mogen meewegen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft in het nadeel mogen meewegen dat eiser niet werkt, waardoor zijn verblijf in Nederland ten laste komt van de staat. Dat eiser aanvoert dat hij pas op 26 februari 2025 een BSN heeft verkregen en geen werk heeft omdat hij geen verblijfsvergunning heeft, doet daar niet aan af. Immers blijft staan dat eiser op dit moment geen werk heeft, bovendien verblijft hij al sinds november 2023 in Nederland. Voor zover eiser aanvoert dat hij contact heeft met een beoogde werkgever voor een intentie-brief, overweegt de rechtbank dat deze niet is aangeleverd en eiser inmiddels ruim de tijd heeft gehad om een dergelijke brief te verkrijgen.
9.2.
Voor wat betreft de persoonlijke belangen heeft verweerder mogen meewegen dat eiser sinds 13 november 2023 in Nederland is en in deze periode nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, waardoor hij er niet op mocht vertrouwen dat hij privéleven kon opbouwen of voortzetten. Dit heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen. Ook heeft verweerder mogen vinden dat eisers banden met Venezuela sterker zijn dan die met Nederland, nu eiser nog geen twee jaar in Nederland is en daarvoor verder altijd in Venezuela heeft verbleven. Dat eiser stelt dat verweerder ten onrechte het wielercontract niet gezien heeft als het opbouwen van banden in Nederland, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft eisers wielrenactiviteiten in Nederland en aansluiting bij de wielrenvereniging Tempo Hoppenbrouwers Viro wel degelijk betrokken bij de beoordeling, maar stelt dat gezien eisers korte verblijf niet wordt aangenomen dat deze banden sterk zijn. Dat verweerder onder andere op basis van de aansluiting bij een wielerteam in Venezuela vindt dat de banden met Venezuela sterker zijn, kan de rechtbank volgen nu eiser altijd in Venezuela heeft gewoond, daar is opgegroeid, heeft wielgerend, en geruime tijd heeft gehad om banden met het land te leggen en te versterken.
9.3.
Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen stellen dat er geen objectieve belemmeringen voor eiser zijn om in Venezuela te verblijven. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder in de belangenafweging niet is ingegaan op de vraag of sprake is van
a certain degree of hardship, constateert de rechtbank dat deze term niet expliciet in de belangenafweging is genoemd. De rechtbank merkt echter op dat verweerder dit wel onder de objectieve elementen en banden met Venezuela heeft betrokken. Verweerder heeft mogen vinden dat niet is gebleken of aangetoond door eiser dat hij niet terug naar Venezuela zou kunnen terugkeren en/of zich aldaar niet zelfstandig zou kunnen handhaven. Dat voor eiser sprake zal zijn van een
certain degree of hardshipin die zin dat het voor hem, vanwege de situatie in Venezuela, onmogelijk zal zijn om daar een leven op te bouwen, heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven vormen om te concluderen dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit vallen. Verweerder heeft daarbij van belang mogen vinden dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is gevonden en daarmee is ook zijn vrees bij terugkeer niet aannemelijk. Specifiek zijn eisers gestelde problemen met de bende vanwege het zien van de dozen met wapens ongeloofwaardig gevonden. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat eiser tot kort voor zijn vertrek aan meerdere wielerrondes in Venezuela heeft meegedaan. Ook wonen eisers familie en zijn partner in Venezuela [9] , heeft hij daar vrienden [10] , heeft hij daar gewerkt [11] , en was hij daar ook aangesloten bij wielrenteams [12] . Dat eiser heeft gesteld dat hij belemmerd wordt in het wielrennen vanwege de economische crisis, voedseltekorten en de veiligheidssituatie, hoeft het oordeel van verweerder niet anders te maken. De door eiser aangehaalde artikelen [13] zeggen namelijk in zijn algemeenheid iets over de situatie in Venezuela. Hiermee heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe dat voor hem persoonlijk het uitoefenen van het wielrennen bemoeilijkt.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit en de aanvullende motivering tezamen alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Het geconstateerde motiveringsgebrek heeft verweerder hiermee hersteld. Verweerder heeft zich met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in dit geval de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de individuele belangen van eiser en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het eiser moet worden toegestaan zijn privéleven in Nederland voort te zetten..

Conclusie en gevolgen

11. Vanwege het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal de rechtsgevolgen echter in stand laten omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder, gelet op de aanvullende motivering, het gebrek heeft hersteld.
12. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 2.267,50 [14] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
3.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516, onder 7.1, en 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3606, onder 5.2
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, onder 3, en de arresten van het EHRM van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, paragrafen 78, 79 en 80, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709, en 28 juli 2020, Pormes tegen Nederland, paragraaf 58, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214).
6.Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Vw.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
9.Verslag van het aanmeldgehoor van 23 februari 2024, p. 7.
10.Verslag van het nader gehoor van 25 april 2025, p. 5.
11.Idem, p. 6.
12.Firstcycling, [naam] , https://firstcycling.com/rider.php?r=111716#racedata.
13.Artsen zonder Grenzen, ‘Hulp aan mensen in Venezuela’; WOLA, ‘Venezuela’s crisis: One year after the presidential election – main takeaways from WOLA’s Report’; The Latin American Post, 23 juli 2024, ‘Venezuela’s economic crisis hinders athlete development and preparation’; Raad van de Europese Unie, 10 januari 2025, ‘Venezuela’.
14.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1.