In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, die in afwachting is van zijn uitzetting, heeft betoogd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister maandelijks contact heeft met de Gambiaanse autoriteiten en regelmatig gesprekken met eiser voert, wat volgens de rechtbank voldoende voortvarendheid aantoont. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de minister, omdat hij al acht maanden in bewaring zit. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen, aangezien eiser zelf geen controleerbare inspanningen heeft verricht om zijn identiteit aan te tonen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.