ECLI:NL:RBDHA:2025:1793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.1386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser op 14 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 4 september 2022. De rechtbank heeft uitspraak gedaan buiten zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft onderzocht of deze aanvraag niet in behandeling moest worden genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een andere lidstaat van de Europese Unie verantwoordelijk kan zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 9 mei 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, na intrekking van een eerder besluit. De beslistermijn voor de asielaanvraag vangt aan op deze datum en is verlengd door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maximale beslistermijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet mag worden overschreden, wat betekent dat de beslistermijn eerder eindigt op 4 juni 2024. Aangezien de ingebrekestelling heeft plaatsgevonden voordat de beslistermijn was verstreken, heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S. Mohandes, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1386

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 14 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 4 september 2022.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van eiser niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2103 (Dublinverordening). Artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. In de memo nationale procedure heeft verweerder meegedeeld dat er is besloten om het besluit van 20 april 2023 in te trekken, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [1] Dit betekent dat verweerder vanaf 9 mei 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van eiser aan op 9 mei 2023. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [2] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 9 augustus 2024 is geëindigd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [3] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [4] Op grond van artikel 31 van de Procedurerichtlijn [5] mag de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet worden overschreden. De maximale beslistermijn eindigt daarom eerder, namelijk op 4 juni 2024. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken. Daarom is het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 10 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Richtlijn 2013/32/EU.