ECLI:NL:RBDHA:2025:1794
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres op 6 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft eerder, op 13 juni 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twintig weken een besluit te nemen. Eiseres heeft op 20 november 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat verweerder wederom niet tijdig een besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien verweerder geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat bij het niet tijdig nemen van een besluit een ingebrekestelling vereist is, tenzij er al een termijn is gesteld door de rechter. In dit geval was de termijn van de eerdere uitspraak nog niet verstreken, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een nieuwe dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 en moet het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 10 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.