ECLI:NL:RBDHA:2025:17981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
SGR 24/9929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bestuursdwang en kostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025, in de zaak SGR 24/9929, is het beroep van eiseres tegen de beslissing tot bestuursdwang door het verwijderen van haar fiets beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het primaire besluit tot bestuursdwang niet op de juiste wijze aan eiseres is bekendgemaakt, waardoor de intrekking van dit besluit door verweerder op 21 november 2024 als een beslissing op bezwaar moet worden aangemerkt. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de bestuursdwang, maar verweerder had verzuimd om een kostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank concludeert dat eiseres procesbelang heeft, omdat de intrekking van het bestuursdwangbesluit niet gepaard ging met een vergoeding van de gemaakte kosten. De rechtbank vernietigt het besluit van 21 november 2024 voor zover daarin geen kostenvergoeding is toegekend en bepaalt dat verweerder aan eiseres een bedrag van € 647,- voor de bezwaarfase en € 1.814,- voor de beroepsfase moet vergoeden. Tevens moet het griffierecht van € 187,- aan eiseres worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: J. de Vries en G. de Vries),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigden: B.P. Esderts en N. den Rooijen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing tot uitoefening van bestuursdwang door het verwijderen en opslaan van haar fiets.
1.1.
Op 21 november 2024 heeft verweerder medegedeeld dat hij de beslissing tot uitoefening van bestuursdwang intrekt.
1.2.
Eiseres heeft op 16 december 2024 beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigden en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Begin augustus 2024 is de fiets van eiseres bij wijze van bestuursdwang door toezichthouders van verweerder uit de openbare ruimte verwijderd. De fiets is vervolgens opgeslagen bij Stichting Kringloopbedrijf Het Warenhuis. Eiseres heeft de fiets daar op 24 augustus 2024 opgehaald, na betaling van de kosten voor de uitoefening van bestuursdwang ter hoogte van € 26,-. Eiseres heeft op 20 september 2024 bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot uitoefening van bestuursdwang. Daarbij heeft eiseres aangevoerd dat de beslissing niet op de voorgeschreven wijze aan haar is bekendgemaakt. Bij brief van 21 november 2024 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij de beslissing tot uitoefening van bestuursdwang intrekt omdat hij het besluit dat heeft geleid tot het verwijderen van de fiets niet kan terugvinden. Verweerder heeft bepaald dat de kosten van de bestuursdwang ten bedrage van € 26,- aan eiseres worden terugbetaald.
Wat voert eiseres aan in beroep?
3. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder heeft nagelaten het besluit tot toepassen van bestuursdwang schriftelijk bekend te maken. Voor zover wel een primair besluit tot bestuursdwang in werking is getreden, kan dat niet worden ingetrokken omdat de bestuursdwang al heeft plaatsgevonden. Met de intrekkingsbeslissing is dus niet op het bezwaar beslist.
3.1
Als wordt aangenomen dat de intrekkingsbeslissing een besluit op bezwaar is, voert eiseres subsidiair aan dat het beroep tegen dat besluit is gericht. In dat verband brengt eiseres naar voren, dat het besluit op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij niet is gehoord. Bovendien heeft verweerder verzuimd een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
Anders dan eiseres meent is er, door het verwijderen van de fiets begin augustus 2024, een besluit genomen. Het verwijderen van de fiets door toezichthouders van de gemeente Leiden is immers een vorm van bestuursdwang. Dat dit besluit niet aan eiseres is uitgereikt, verzonden, of op een andere geschikte manier is bekendgemaakt, doet daar niet af. [1] Het bezwaar dat vervolgens tegen het besluit is ingediend heeft geleid tot het intrekkingsbesluit van 24 november 2024.
4.2.
Het intrekkingsbesluit is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een beslissing op bezwaar. Daartoe overweegt de rechtbank dat als in de bezwaarfase een primair besluit wordt ingetrokken, dit in beginsel gebeurt bij een besluit op bezwaar. In de regel merkt de bestuursrechter een dergelijke intrekking dan ook aan als een besluit op bezwaar en de rechtbank ziet geen reden van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat het intrekkingsbesluit uitdrukkelijk naar het bezwaar verwijst en ook op basis van de inhoud van de intrekkingsbeslissing voldoende duidelijk is dat daarmee op het bezwaar is beslist. Zo is het niet beschikken over een schriftelijk exemplaar van de primaire beslissing door eiser in bezwaar is aangevoerd en deze omstandigheid is aanleiding geweest voor de intrekking.
4.3.
Het besluit van 21 november 2024 is dus een beslissing op bezwaar, waarover de rechtbank bevoegd is haar oordeel te geven. Voor zover eiseres een beroep niet-tijdig beslissen heeft willen beogen kan dat beroep reeds om die reden niet slagen.
Procesbelang
5. In het bestreden besluit heeft verweerder bepaald het besluit dat heeft geleid tot het verwijderen van de fiets wordt ingetrokken en het bedrag van 26 euro dat zij heeft moeten betalen om de fiets weer terug te krijgen aan eiseres moet worden terugbetaald. Eiseres heeft hierdoor geen procesbelang meer tegen de besluitvorming met betrekking tot de toepassing van bestuursdwang, maar wel maar wel tegen het niet-toekennen van een kostenvergoeding in bezwaar nu verweerder geen aanleiding heeft gezien om een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen.
5.1.
Dat volgt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep [2] waarin is overwogen dat uitgangspunt is dat het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert, maar dat hierop de volgende uitzondering geldt. Mede in verband met het ontbreken van een bepaling als artikel 8:75a van de Awb voor de bezwaarfase, moet nog steeds procesbelang aanwezig worden geacht als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure sprake is van de bovengenoemde uitzonderingssituatie, en eiseres dus wel procesbelang heeft. Verweerder heeft zijn bestuursdwangbesluit herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen, terwijl daar wel om was gevraagd. Dit is voldoende om eiseres ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
Moet verweerder de proceskosten vergoeden?
6. De wetgever heeft in de Awb [3] uiteengezet onder welke omstandigheden een bestuursorgaan gehouden is de proceskosten te vergoeden. In bezwaar worden de proceskosten uitsluitend vergoed als het (in bezwaar) bestreden besluit wordt herroepen vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [4]
6.1.
Hoewel verweerder de primaire beslissing niet met zoveel woorden heeft herroepen, kan de intrekking daar in dit geval mee worden gelijkgesteld. Het staat namelijk niet ter discussie dat de primaire beslissing geen stand kon houden, omdat verweerder het betreffende document en de precieze inhoud daarvan niet heeft weten te achterhalen. Verweerder is dus op die beslissing teruggekomen wegens een aan hem toe te rekenen onrechtmatigheid en is daarmee gehouden om de proceskosten aan eiseres te betalen. Verweerders betoog dat een kostenvergoeding niet aan de orde kan zijn omdat de primaire beslissing is ingetrokken vóór een besluit op bezwaar kon worden genomen, is gezien het voorgaande bij r.o. 4.2 onjuist. Intrekking van een besluit verzet zich verder niet tegen het recht op toekenning van een kostenvergoeding. [5]
6.2.
Ter zitting heeft verweerder het standpunt dat geen sprake is van een formele machtiging voor een professionele rechtsbijstandverlener waardoor geen eiseres geen aanspraak maakt op een proceskostenvergoeding laten vallen, zodat de rechtbank dit standpunt onbesproken zal laten.
6.3.
Het beroep is dus gegrond wegens strijd artikel 7:15, lid 2 van de Awb.
7. Voor zover eiseres een verzoek tot schadevergoeding heeft gedaan nu zij op zitting het standpunt heeft ingenomen dat zij taxikosten heeft moeten maken vanwege het niet hebben van haar fiets, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij deze schade heeft geleden waarvoor zij een vergoeding zou kunnen vorderen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep tegen het besluit van 21 november 2024 is gegrond. Omdat het duidelijk is wat verweerder had behoren te doen, kan de rechtbank ter finale afdoening zelf in de zaak voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het besluit, voor zover daarin geen proceskostenvergoeding is toegewezen en laat het besluit voor het overige in stand. Daarnaast verklaart de rechtbank het bezwaar gegrond en bepaalt zij dat verweerder aan eiseres een forfaitair bedrag aan kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar moet betalen ten bedrage van € 647,- [6] en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding het primaire besluit te herroepen, omdat de intrekking daarmee gelijk kan worden gesteld. Verder moet verweerder de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in beroep aan eiseres vergoeden ten bedrage van € 1.814,-. [7] Ook moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 21 november 2024 gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 21 november 2024 voor zover daarin geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend;
- verklaart het bezwaar gegrond, beslist dat verweerder een kostenvergoeding voor de bezwaarfase aan eiseres moet voldoen van € 647,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder een proceskostenvergoeding voor het beroep betaalt van € 1.814,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:10, lid 1, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van 2 april 2024 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2024:635 en 636.
3.In de artikelen 7:15, tweede lid, 8:75 en 8:75a van de Awb.
4.Artikel 7:15, tweede lid, van Awb.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2107.
6.Besluit proceskosten bestuursrecht, bijlage, A5 en B2: 1 punt voor het bezwaarschrift, waarvoor € 647,- per punt.
7.Besluit proceskosten bestuursrecht, bijlage, A1 en B1: 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarvoor € 907,- per punt.