ECLI:NL:RBDHA:2025:17993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.45702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en voortvarendheid van de minister in uitzettingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een enkelvoudige kamer over de maatregel van bewaring die op 26 mei 2025 aan de eiser is opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft eerder deze maatregel getoetst en op 10 juni 2025 en 25 augustus 2025 uitspraken gedaan over vervolgberoepen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 24 september 2025 bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft beoordeeld of de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, omdat er na een rappel op 16 september 2025 nog geen laissez-passer was verstrekt. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend handelt, aangezien er maandelijks rappels plaatsvinden bij de Algerijnse autoriteiten en er regelmatig vertrekgesprekken met eiser worden gevoerd. De rechtbank concludeert dat de minister zijn verplichtingen nakomt en dat de lange duur van de bewaring niet uitsluitend aan de minister kan worden toegeschreven, aangezien eiser zelf ook verantwoordelijk is voor de vertraging.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten van eiser worden niet vergoed door de minister. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie

Procesverloop

1. De minister heeft op 26 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist met de uitspraak van 10 juni 2025. [2] Op het eerste vervolgberoep is beslist met de uitspraak van 25 augustus 2025. [3]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft op 24 september 2025 bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 augustus 2025) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit de stukken volgt dat de minister op 16 september 2025 ‘extra heeft gerappelleerd’. Ten eerste moest de minister uitleggen wat daarmee wordt bedoeld. Ten tweede is er, na ruim een week na het laatste rappel, nog steeds geen laissez-passer (lp) verstrekt. De minister had gelet op de lange duur van de bewaring en de lp-aanvraag op dossierniveau moeten rappelleren. Dat heeft de minister ten onrechte nagelaten.
3.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister werkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De reden hiervoor is dat de minister maandelijks rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten. De laatste keer was dit op 16 september 2025. Daarnaast heeft de minister maandelijks een vertrekgesprek met eiser, waarvan de laatste keer op 17 september 2025 was. Deze handelwijze van de minister is volgens de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van voortvarend handelen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister bij de huidige stand zaken op dossierniveau had moeten rappelleren. Dat het lp-traject op dit moment al enkele maanden duurt en dat er nog geen lp is verstrekt na het laatste rappel van een week geleden, is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser niet is verschenen bij zijn geplande presentatie bij de Algerijnse autoriteiten en in die zin ook zelf verantwoordelijk is voor de langere duur van het traject. Het betoog van eiser dat de minister moet uitleggen wat hij bedoelt met het extra rappel van 16 september 2025 (bovenop de maandelijkse rappels), leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel de voortgangsrapportage over de uitzetting (het M120-formulier) niet duidelijk maakt wat de reden is van het extra rappel, verandert dit voor de rechtbank niets aan de conclusie dat de minister voldoende voortvarend handelt. Het blijft namelijk staan dat de minister maandelijks rappelleert en maandelijks een vertrekgesprek voert. Die twee acties zijn voldoende voor de conclusie dat de minister op dit moment voldoende voortvarend handelt.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10051.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 25 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16004.
4.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.