ECLI:NL:RBDHA:2025:18150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.44684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep is gegaan tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 9 september 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, omdat hij een vriendin in Nederland heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de bewaring, waaronder het ontbreken van identificerende documenten en eerdere pogingen tot uitzetting, voldoende zwaarwegend zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft ook geklaagd over het gebrek aan voortvarendheid in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44684

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Lichter middel
1. Eiser voert aan dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, omdat hij een vriendin in Nederland heeft.
1.1.
Gelet op de niet bestreden zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en lichte gronden 4a, 4c en 4d, die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, en op de omstandigheden genoemd in de toelichting op die gronden, en meer specifiek op de omstandigheden dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, niet beschikt over enig identificerend document en geen aantoonbare inspanningen heeft verricht om daaraan te komen, bij herhaling (namelijk op 7 november 2023, 16 september 2024 en 14 april 2025) met onbekende bestemming is vertrokken, niet heeft voldaan aan zijn (uit het besluit van 26 januari 2023 voortvloeiende) verplichting om Nederland te verlaten, bij herhaling te kennen heeft gegeven dat hij niet terug wil naar Sri Lanka en zich bij eerdere uitzettingspogingen fysiek heeft verzet, uit welke gronden en omstandigheden tezamen een zeer fors risico op onttrekking aan het toezicht voortvloeit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De enkele stelling van eiser dat hij een vriendin in Nederland heeft, leidt niet tot een ander oordeel, alleen al niet omdat eiser zijn gestelde relatie nauwelijks heeft geconcretiseerd en helemaal niet heeft onderbouwd, en verder niet heeft geconcretiseerd, laat staan onderbouwd, op welke wijze de inbewaringstelling hem zal belemmeren in het uitoefenen van zijn gestelde gezinsleven (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2020:224). De beroepsgrond dat een lichter middel moest worden toegepast, slaagt gezien het voorgaande niet.
Voortvarend handelen
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat verweerder sinds de huidige maatregel een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd.
2.1.
Uit het dossier komt naar voren dat verweerder in het bezit is van een door de Sri Lankaanse autoriteiten ten behoeve van eiser afgegeven laissez-passer, geldig tot 2 oktober 2025. Verder komt uit het dossier naar voren dat eiser zich op 18 augustus 2025 in het vliegtuig verbaal en fysiek heeft verzet tegen zijn uitzetting en dat hij zich op 8 september 2025 in een ophoudruimte van Schiphol opnieuw fysiek heeft verzet tegen uitzetting. Beide keren kon de uitzetting daardoor niet worden gerealiseerd. Na zijn laatste verzet op 8 september 2025 is eiser aangehouden op verdenking van mishandeling van medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
2.2.
Op 9 september 2025 is eiser, na overname uit het strafrecht, wederom in bewaring gesteld. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er op 10 september 2025 intern een vluchtaanvraag is uitgezet en dat er op 17 september 2025 een vlucht is aangevraagd, waarbij tevens escorts zijn aangevraagd bij de KMar. De beoogde vluchtdatum is 29 september 2025. Hoewel er sinds de oplegging van de huidige maatregel (tot het moment van sluiten van het onderzoek) geen vertrekgesprek met eiser is gevoerd, heeft verweerder gelet op de omstandigheden van het geval (vgl. de Afdelingsuitspraak van 23 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:777), in het bijzonder de omstandigheden dat er al een geldige lp ligt en dat eiser de feitelijke uitzetting meermalen fysiek heeft gefrustreerd, naar het oordeel van de rechtbank met het aanvragen van een nieuwe vlucht op de wijze zoals hiervoor vermeld voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting. Daarbij betrekt de rechtbank dat het plannen van een vlucht in dit geval meer tijd zal kosten dan normaal, omdat eiser zijn uitzetting herhaaldelijk fysiek heeft gefrustreerd en er daarom (wederom) escorts van de Kmar moeten worden geregeld.
2.3.
Gelet op het vorenstaande slaagt de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting, niet.
Slotsom beroepsgronden
3. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
4. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest. Daarnaast dient de rechtbank, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 4 september 2025 (ECLI:EU:C:2025:647), ambtshalve te toetsen of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a en b, van de Terugkeerrichtlijn zich verzetten tegen verwijdering. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Voor wat betreft de gestelde vriendin van eiser, overweegt de rechtbank dat hierover, in rechtsoverweging 1.1, al is overwogen dat eiser zijn gestelde relatie en gezinsleven niet heeft onderbouwd.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.