In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 oktober 2025, gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag van 23 februari 2024. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. Eiseres heeft de minister na het verstrijken van de termijn verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar de minister heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor heeft eiseres beroep ingesteld, dat door de rechtbank als ontvankelijk en kennelijk gegrond is beoordeeld.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de minister. Indien de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft bepaald dat de minister uiterlijk op 18 januari 2026 een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Dit is in lijn met de richtlijnen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. De rechtbank heeft echter besloten om in dit geval van dit model af te wijken, omdat een beslistermijn van 16 weken zou leiden tot overschrijding van de uiterlijke beslistermijn van 21 maanden.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eiseres moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door rechter A. Sibma, in aanwezigheid van griffier K.D.M. Nijholt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.