ECLI:NL:RBDHA:2025:18325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.27086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 oktober 2025, gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag van 23 februari 2024. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. Eiseres heeft de minister na het verstrijken van de termijn verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar de minister heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor heeft eiseres beroep ingesteld, dat door de rechtbank als ontvankelijk en kennelijk gegrond is beoordeeld.

De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de minister. Indien de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft bepaald dat de minister uiterlijk op 18 januari 2026 een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Dit is in lijn met de richtlijnen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. De rechtbank heeft echter besloten om in dit geval van dit model af te wijken, omdat een beslistermijn van 16 weken zou leiden tot overschrijding van de uiterlijke beslistermijn van 21 maanden.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eiseres moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door rechter A. Sibma, in aanwezigheid van griffier K.D.M. Nijholt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27086

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 23 februari 2024.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
2. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. [2] Eiseres heeft de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [3] Dat heeft de minister niet gedaan en eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [6] De rechtbank ziet in dit geval aanleiding van het 8+8 wekenmodel af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Als in de deze procedure een beslistermijn van 16 weken wordt opgelegd, eindigt deze termijn na de uit de Procedurerichtlijn voortvloeiende uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, toepassing van het 8+8-wekenmodel leidt tot overschrijding van die bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister in zo’n geval uiterlijk 8 weken na het einde van de termijn van 21 maanden op de asielaanvraag moet beslissen. Dat is op 18 januari 2026. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
4. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
5. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [8]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister op uiterlijk 18 januari 2026 alsnog een besluit moet nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiseres een dwangsom verschuldigd.
7. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om op uiterlijk 18 januari 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van K.D.M. Nijholt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.