ECLI:NL:RBDHA:2025:1834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag behandeld. Eiseres had op 21 mei 2023 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is verstreken en eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank wijst erop dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een beslissing op haar aanvraag.

De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 18 april 2025 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank overweegt dat, hoewel de minister een termijn van 16 weken zou kunnen krijgen, dit in dit geval zou leiden tot een overschrijding van de maximale termijn van 21 maanden, zoals vastgesteld in de Procedurerichtlijn. Daarom wordt een kortere termijn opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier J. Yedema.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2013

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 21 mei 2023.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. [1] Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres.
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het 8+8-wekenmodel passend geacht. [2] De rechtbank ziet in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Indien in de onderhavige procedure een beslistermijn van 16 weken wordt opgelegd, eindigt deze termijn na de uit de Procedurerichtlijn [3] voortvloeiende uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank is van oordeel, dat in de gevallen waarin, zoals hier, toepassing van het 8+8-wekenmodel leidt tot overschrijding van die bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval uiterlijk 8 weken na het einde van de termijn van 21 maanden op de asielaanvraag moet beslissen. Dat is op 18 april 2025. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn zodanig dat deze onnodig lang noch onrealistisch kort is.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister uiterlijk op 18 april 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd,
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk op 18 april 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde datum overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
2.Zie de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3.Artikel 31, vijfde lid van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).