ECLI:NL:RBDHA:2025:18521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.36780
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdrachtsbesluit zonder voornemen in het bestuursrechtelijke beroep van een vreemdeling

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een overdrachtsbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een vreemdeling, was op 29 juli 2024 staande gehouden en in bewaring gesteld. De minister heeft op 7 augustus 2025 besloten om eiser over te dragen aan de autoriteiten van Oostenrijk op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij niet op de hoogte was gesteld van een voornemen tot overdracht, waardoor hij niet adequaat kon reageren. Tijdens de zitting op 27 augustus 2025 heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser inmiddels was overgedragen aan Oostenrijk en dat hij liever naar Frankrijk had willen gaan.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister niet verplicht was om een schriftelijk voornemen tot overdracht uit te brengen, aangezien er geen asielaanvraag in behandeling was. Eiser was tijdens zijn gehoor in bewaring op de hoogte gesteld van de voorgenomen overdracht en had de mogelijkheid om zijn zienswijze te geven. De rechtbank concludeert dat de minister overeenkomstig het verdedigingsbeginsel heeft gehandeld en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.36780

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R. de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening [1] aan eiser te kennen gegeven dat hij aan de autoriteiten van Oostenrijk zal worden overgedragen (het overdrachtsbesluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 29 juli 2024 staande gehouden en in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.1.
De minister heeft de autoriteiten van Oostenrijk op 4 augustus 2025 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. De Oostenrijkse autoriteiten hebben hiermee op 5 augustus 2025 ingestemd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. De minister heeft vervolgens het overdrachtsbesluit genomen.
1.2.
Eiser is het niet eens met het overdrachtsbesluit en voert aan dat aan hem geen voornemen tot overdracht aan Oostenrijk kenbaar is gemaakt waardoor hij niet heeft kunnen reageren. Eiser is hierdoor in zijn rechten op een goede verdediging en belangenbehartiging geschaad en verwijst in dat kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 19 juli 2017. [2] Verder voert eiser aan dat het juist van belang was om het voornemen tot overdracht kenbaar te maken, omdat hij weliswaar in Wenen is aangehouden maar nooit officieel een asielaanvraag in Oostenrijk heeft ingediend. De gemachtigde van eiser heeft tijdens de zitting toegelicht dat eiser inmiddels is overgedragen aan Oostenrijk en dat hij liever naar Frankrijk wilde gaan. Volgens eiser had hij, als hij was gehoord, kenbaar kunnen maken dat hij de voorkeur gaf om op eigen gelegenheid naar Frankrijk te reizen.
1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling, dat de minister eerst een schriftelijk voornemen moest uitbrengen voordat het overdrachtsbesluit kon worden genomen, niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Een schriftelijk voornemen wordt uitgebracht als sprake is van een asielaanvraag. Namens eiser is tijdens de zitting echter bevestigd dat geen aanvraag in behandeling of procedure aanhangig is (anders dan dit beroep tegen het overdrachtsbesluit). Daarnaast is eiser, anders dan in de zaak waar eiser zich op beroept [3] , in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de voorgenomen overdracht kenbaar te maken. Niet in geschil is namelijk dat eiser tijdens zijn gehoor in bewaring in kennis is gesteld van het voornemen van de minister om hem over te dragen aan Oostenrijk en daarbij in de gelegenheid is gesteld hierop een reactie kenbaar te maken. Uit de stukken blijkt dat eiser op 29 juli 2025 tijdens het gehoor in bewaring op de hoogte is gesteld van de voorgenomen overdracht aan Oostenrijk. Bij dit gehoor kon een gemachtigde aanwezig zijn, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Ook uit de maatregel van bewaring zelf blijkt dat overdracht naar Oostenrijk aanstaande was. Daarnaast heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 4 augustus 2025 met de Dienst Terugkeer en Vertrek kunnen verklaren over zijn situatie. Uit het verslag van dit gesprek volgt dat eiser zich berustte in overdracht aan Oostenrijk, zolang hij niet zou worden teruggestuurd naar Tunesië. [4] Daarbij heeft eiser enkel aangegeven dat hij, indien Oostenrijk de terugname zou weigeren, in vrijheid wilde worden gesteld om naar een ander Europees land te kunnen reizen. Een voorkeur voor Frankrijk is daarbij niet genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarmee overeenkomstig het verdedigingsbeginsel gehandeld. Deze handelwijze is in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [5] Eiser heeft daarnaast in zijn reactie en in deze beroepsprocedure niet op inhoudelijke gronden betoogd waarom de minister van het onderhavige overdrachtsbesluit had moeten afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
1.4.
Het beroep is ongegrond.
1.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Habibi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam), 19 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10783.
3.Rb. Den Haag (zittingsplaats Rotterdam), 19 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10783.
4.Verslag van 5 augustus 2025.
5.HvJ EU 18 december 2008, ECLI:EU:C:2008:746, punt 49 (Sopropé), ABRvS 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:949 en ABRvS 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2474.