In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 18 augustus 2025 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk tijdens het aanmeldgehoor, omdat er sprake was van spoed en de minister dit schriftelijk heeft vastgelegd. Eiser betoogde dat hij niet voldoende was geïnformeerd en dat zijn kwetsbare positie als Ahmadi-moslim niet voldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in zijn belangen is geschaad door het gebruik van de niet-registertolk.
Daarnaast wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. Eiser stelt dat Duitsland niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft nagelaten om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland onevenredig hard zouden maken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de minister in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.