ECLI:NL:RBDHA:2025:18656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.43507 en NL25.43511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk. Eiser, geboren in 1969 en van Algerijnse nationaliteit, heeft op 28 november 2023 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 15 maart 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en enkele familieleden. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, ondanks zijn langdurige verblijf in Nederland en de sterke sociale banden met de familie [naam 3]. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegekend, terwijl het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43507 (beroep) en NL25.43511 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 maart 2024 (het primaire besluit) deze aanvraag afgewezen. Met het besluit van 5 november 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser werd vergezeld door meneer [naam 1] , meneer [naam 2] en mevrouw [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Eiser heeft op 28 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. Eiser wenst verblijf in Nederland op grond van zijn privéleven en zijn familieleven met de familie [naam 3] in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] .
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder heeft niet aangenomen dat eiser familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM heeft, nu hij geen bloed- en aanverwant is van de familie [naam 3] . Verder heeft verweerder aangenomen dat eiser privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM in Nederland heeft. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt in het kader van eisers privéleven, maar deze is in zijn nadeel uitgevallen. Ook voldoet eiser niet aan het paspoortvereiste.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Voor zover hier van belang, heeft eiser het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in de belangenafweging van eisers privéleven onvoldoende meegewogen dat eiser dertig jaar in Nederland verblijft, in deze periode niemand tot last is geweest en zichzelf altijd staande heeft gehouden. Ook heeft verweerder onvoldoende meegewogen dat de familie [naam 3] voor eiser gelijk is te stellen met een familielid waarmee je een bloedband deelt. Verweerder is ten onrechte voorbijgegaan aan de overgelegde stukken en ondertekende verklaringen. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het economisch belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan eisers privébelang. Ten aanzien van het paspoortvereiste voert eiser aan dat verweerder niet is ingegaan op de door eiser gegeven uitleg waarom hij tot op heden nog geen paspoort van de Algerijnse ambassade heeft gekregen. Tot slot heeft eiser op zitting aangegeven dat naar de discretionaire bevoegdheid van verweerder moet worden gekeken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. In geschil is hierbij of verweerder alle feiten en omstandigheden van eisers belangen in kader van zijn privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM kenbaar heeft betrokken bij de gemaakte belangenafweging en of verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser mocht doen uitvallen.
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [2] en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [3] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [4]
6.2.
De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt.
6.3.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser al meer dan dertig jaar – sinds 1994 – in Nederland verblijft. Eiser heeft al jarenlang een hechte band met de familie [naam 3] . De familie [naam 3] beschouwt eiser ook als een lid van de familie. Eiser woonde jaren op het tennispark van de familie, tot de brand in 2020. Sindsdien verblijft hij regelmatig bij het gezin van de dochter van de familie. Zij was ook op zitting aanwezig. Eiser ziet de familie dagelijks en viert ook feestdagen met hen. Verder heeft hij mantelzorg verricht voor de moeder van de familie. Daarnaast heeft eiser zichzelf financieel onderhouden. Hij verricht werkzaamheden op het tennispark van de familie en ook op een ander tennispark. Verder wordt hij gevraagd om hand- en spandiensten voor anderen te doen. Op zitting waren de heren [naam 1] en [naam 2] aanwezig die eiser graag in vaste dienst nemen bij zijn tennispark, respectievelijk zijn slagerij. Dit hadden zij eerder al schriftelijk laten weten. Ook heeft eiser zich nuttig gemaakt in het sociale leven. Hij heeft jarenlang vrijwilligerswerk verricht voor het Leger des Heils. Eiser spreekt goed Nederlands en is volledig ingeburgerd. Als onderbouwing zijn voldoende verklaringen en foto’s overgelegd. In dit verband kan verweerder niet zonder meer tegenwerpen dat niet is aangetoond dat eiser niet onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser de afgelopen jaren niet is uitgezet in de periodes dat dat kon. Ook betrekt de rechtbank dat eiser al dertig jaar geleden uit Algerije is vertrokken, zijn ouders zijn overleden en hij alleen nog telefonisch contact met zijn zus onderhoudt. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit bij het paspoortvereiste onvoldoende is ingegaan op de inspanningen die eiser heeft verricht om een paspoort van de Algerijnse autoriteiten te verkrijgen. Het algemene standpunt dat verweerder tegen het voorgaande heeft ingebracht – dat het inherent is aan een langdurig verblijf dat de vreemdeling sociale banden aangaat en dat het economisch belang een rol speelt – legt in het licht van bovenstaande feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden onvoldoende betrokken bij de belangenafweging.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet reeds op voorhand vaststond dat het bezwaar van eiser geen andere conclusie kon opleveren dan het primaire besluit. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte kennelijk ongegrond geacht en heeft ook ten onrechte afgezien van het houden van een hoorzitting in bezwaar.
8. Nu het beroep gelet op het voorgaande gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb [5] onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 7:12 van de Awb onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder binnen
vier wekeneen nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak, nadat eiser op zijn bezwaar is gehoord. Alleen al daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om het motiveringsgebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om zelf te voorzien.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 1).
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Ook voor het verzoek om een voorlopige voorziening wordt verweerder in de proceskosten veroordeeld. Deze vergoeding bedraagt € 907,- (1 punt voor het verzoekschrift met een waarde van € 907,- per punt met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
5.Algemene wet bestuursrecht.