In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen een overdrachtsbesluit aan Duitsland behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien en mr. C.D.G. van IJzendoorn, is het niet eens met het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem onder de Dublinverordening naar Duitsland moet worden overgedragen. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser, waaronder de schending van het verdedigingsbeginsel en de toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de minister het overdrachtsbesluit rechtmatig heeft genomen en dat er geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. De rechtbank oordeelt verder dat de Dublinverordening van toepassing is, ondanks de stelling van eiser dat hij geen asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank bevestigt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Duitsland, en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM. Eiser's verzoek om immateriële schadevergoeding wordt niet behandeld, omdat dit aan de bewaringsrechter is voorgelegd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard.