ECLI:NL:RBDHA:2025:18670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.42869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y. Yeniay - Cenik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overdrachtsbesluit aan Duitsland in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen een overdrachtsbesluit aan Duitsland behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien en mr. C.D.G. van IJzendoorn, is het niet eens met het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem onder de Dublinverordening naar Duitsland moet worden overgedragen. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser, waaronder de schending van het verdedigingsbeginsel en de toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de minister het overdrachtsbesluit rechtmatig heeft genomen en dat er geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. De rechtbank oordeelt verder dat de Dublinverordening van toepassing is, ondanks de stelling van eiser dat hij geen asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank bevestigt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Duitsland, en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM. Eiser's verzoek om immateriële schadevergoeding wordt niet behandeld, omdat dit aan de bewaringsrechter is voorgelegd. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het overdrachtsbesluit dat aan eiser is opgelegd, waarin staat dat eiser overgedragen wordt aan Duitsland. Eiser is het hier niet mee eens. Aan de hand van eisers beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de oplegging van het overdrachtsbesluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister aan eiser een overdrachtsbesluit mocht opleggen. De minister heeft daarbij niet in strijd gehandeld met het verdedigingsbeginsel. Daarnaast is de Dublinverordening terecht op eiser toegepast en is de minister terecht uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Duitsland. Eiser heeft verder onvoldoende onderbouwd op basis waarvan de minister artikel 8 van het EVRM had moeten meewegen. Tot slot kan de rechtbank geen oordeel geven over het betoog wat eiser heeft aangevoerd in het kader van zijn inbewaringstelling.

Procesverloop

2. Bij besluit van 3 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister bepaald dat eiser in het kader van de Dublinverordening overgedragen moet worden aan de autoriteiten van Duitsland.
2.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25. 42870), op 3 oktober 2025 op zitting behandeld. Hierbij zijn de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De minister heeft het overdrachtsbesluit gebaseerd op artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening. Hierin is bepaald dat aan de vreemdeling een overdrachtsbesluit wordt uitgereikt indien de aangezochte lidstaat instemt met het verzoek om overname of terugname. In dit geval heeft Nederland op 27 augustus 2025 een verzoek om terugname bij de Duitse autoriteiten gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 29 augustus 2025 afgewezen. Op 1 september 2025 is daarom een second opinion verzonden en op 2 september 2025 hebben de Duitse autoriteiten ingestemd met terugname.
Is het overdrachtsbesluit genomen in strijd met het verdedigingsbeginsel?
4. Eiser betoogt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, omdat hij niet is gehoord voordat aan hem het overdrachtsbesluit is opgelegd. Hierdoor heeft hij niet naar voren kunnen brengen welke bezwaren hij heeft tegen overdracht aan Duitsland. Dat eiser in het kader van zijn inbewaringstelling wel is gehoord, maakt volgens eiser niet dat wel is voldaan aan het verdedigingsbeginsel, omdat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling een ander karakter heeft.
4.1.
Het (unierechtelijke) verdedigingsbeginsel verplicht de minister om bij de totstandkoming van een bezwarend besluit (onder andere) artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht te nemen. Dat betekent dat voordat een bezwarend besluit tegen een persoon wordt genomen, die persoon in de gelegenheid moet worden gesteld om daarover zijn opmerkingen of bezwaren kenbaar te maken. Dit zodat de bevoegde autoriteiten in staat worden gesteld naar behoren rekening te houden met alle relevante elementen. Hiermee wordt beoogd om, ter verzekering van de effectieve bescherming, de betrokken persoon in staat te stellen om een vergissing te corrigeren. Ook wordt hiermee de mogelijkheid gegeven om individuele omstandigheden naar voren te brengen die ervoor pleiten dat het besluit wordt genomen, niet wordt genomen of dat in een bepaalde zin wordt besloten. Dat impliceert dat een bestuursorgaan met de nodige aandacht kennis neemt van de opmerkingen van de betrokken persoon. Alleen dan kan worden aangenomen dat die persoon de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt naar behoren kenbaar te maken. [1]
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat een overdrachtsbesluit een bezwarend besluit in de zin van artikel 4:8 van de Awb is en dat eiser in de gelegenheid moet zijn gesteld om zijn bezwaren tegen overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, anders dan hij zelf betoogt, wel voldoende de gelegenheid gehad om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland naar voren te brengen. Eiser is namelijk op 25 augustus 2025 tweemaal gehoord voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring. In beide gehoren zijn aan eiser vragen gesteld over de situatie in Duitsland en, zoals de minister terecht heeft betoogd tijdens de zitting, is met name in het tweede gehoor gevraagd naar de bezwaren van eiser tegen overdracht aan Duitsland. [2] Van een schending van het verdedigingsbeginsel is daarom geen sprake.
Is de Dublinverordening van toepassing op eiser?
5. Eiser betoogt dat de Dublinverordening niet op hem van toepassing is. Hij heeft namelijk geen asielaanvraag ingediend in Duitsland, zoals ook blijkt uit het feit dat Duitsland de Dublinclaim in eerste instantie heeft afgewezen. Volgens eiser wordt voorbij gegaan aan het doel en de strekking van de Dublinverordening omdat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij heeft namelijk aangegeven dat hij naar Frankrijk wil gaan of terug wil keren naar zijn land van herkomst, waarmee het voornaamste object van de Dublinverordening, namelijk een asielprocedure, ontbreekt. Verder zal hij in Duitsland wederom in detentie worden gezet vanwege het opgelegde terugkeerbesluit, om vervolgens teruggestuurd te worden naar zijn land van herkomst. Overdracht aan Duitsland is daarmee niet proportioneel en zorgvuldig.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de Eurodac-bevraging is het nummer [nummer 2] naar voren gekomen. Dit nummer begint, na de kenletters van Duitsland (DE), met ‘1’. Gelet op artikel 24, vierde lid, van de Eurodacverordening blijkt hieruit dat eiser een asielaanvraag in Duitsland heeft gedaan. Daarnaast heeft Duitsland het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, en onder b, van de Dublinverordening. Hieruit blijkt dat het asielverzoek van eiser nog in behandeling is. Dat Duitsland het claimverzoek in eerste instantie heeft afgewezen, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is de Dublinverordening daarom wel op eiser van toepassing. De enkele stelling van eiser dat hij in Duitsland een terugkeerbesluit heeft gekregen, is onvoldoende voor een ander oordeel. De rechtbank mag namelijk uitgaan van de juistheid van de Eurodacgegevens en het claimakkoord, zodat het standpunt dat eiser hierover heeft ingenomen wordt verworpen.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat voor Duitsland niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser wijst hierbij op het AIDA-rapport (update 2023) waaruit blijkt dat in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Rechtsbijstand is namelijk niet gegarandeerd en hangt af van de kans op succes. Daarbij komt nog een taalbarrière en het gebrek aan een sociaal en maatschappelijke kring. Hiertegen kan eiser niet opkomen bij de rechter.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 8 november 2023 [3] geoordeeld dat voor Duitsland nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft dit oordeel bevestigd in de uitspraak van 11 september 2024 [4] en 14 februari 2025. [5] De Afdeling heeft in die uitspraken geoordeeld dat het AIDA-rapport over Duitsland (update 2023), waarnaar eiser ook verwijst, geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie van Dublinclaimanten in Duitsland dan volgt uit eerdere rapporten die reeds in eerdere uitspraken zijn betrokken. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Eiser is hier niet in geslaagd. Zijn betoog met betrekking tot de rechtsbijstand in Duitsland is hiervoor onvoldoende. Uit artikel 20 van de Procedurerichtlijn volgt namelijk dat kosteloze rechtsbijstand niet onbeperkt is en dat daaraan voorwaarden mogen worden gesteld. Op dit punt is daarom geen sprake van een systeemfout. Daarbij komt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om in Duitsland rechtsbijstand te verkrijgen bij zijn asielprocedure. Als eiser toch in Duitsland wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Het betoog van eiser dat hij niet kan klagen, slaagt niet. Met deze enkele stelling maakt eiser niet aannemelijk dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Eiser heeft verder geen individuele omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan de minister niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Duitsland.
Had de minister rekening moeten houden met artikel 8 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat de minister rekening had moeten houden met artikel 8 van het EVRM, omdat hij een dochter in Frankrijk heeft. Eiser heeft aangegeven dat hij naar Frankrijk wil gaan en anders teruggestuurd wil worden naar zijn land van herkomst.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd in welk kader de minister hiermee rekening moest houden. Eiser heeft namelijk geen asielaanvraag in Nederland gedaan, waardoor artikel 17 van de Dublinverordening niet van toepassing is. Het betoog van eiser dat hij mogelijk een Chavez-vergunning in Frankrijk kan krijgen, doet daar niet aan af. Het ligt op de weg van eiser om, als hij graag in Frankrijk bij zijn dochter wil verblijven, hiervoor een aanvraag te doen in Frankrijk. Daarnaast kan eiser in Duitsland ook naar voren brengen dat hij een dochtertje in Frankrijk heeft, en op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan de minister ervan uitgaan dat Duitsland voldoende rekening houdt met artikel 8 van het EVRM.
Bewaring
8. Eiser betoogt dat, omdat het overdrachtsbesluit onrechtmatig is opgelegd, de maatregel van bewaring ook onrechtmatig is. Daarnaast heeft eiser medische klachten waardoor hij niet in bewaring gesteld had mogen worden. Eiser verzoekt daarom om immateriële schadevergoeding.
8.1.
Eiser kan dit betoog aanvoeren in het kader van zijn inbewaringstelling. Het is aan de bewaringsrechter om hier een oordeel over te geven en niet aan de rechtbank in het kader van deze procedure. De rechtbank zal hier daarom geen oordeel over geven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Yeniay - Cenik, rechter, in aanwezigheid van
mr.K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de punten 49 en 50 van het Sopropé-arrest en bijvoorbeeld de uitspraak ABRvS van 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2474.
2.Zie pagina 2 en 5, proces-verbaal van gehoor van 25 augustus 2025 (M110).
3.ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
4.ABRvS 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3661.
5.ABRvS 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:575.