Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Gouda, met zaaknummer SGR 23/8106. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 20 juni 2025, waarin de rechtbank het college de gelegenheid gaf om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de opheffing van de bouwstop en de wijze waarop de constructieve betonvloer was hersteld. In de tussenuitspraak werd vastgesteld dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de vloer aan de constructieve eisen voldeed.
In de reactie op de tussenuitspraak heeft het college aanvullende motivering ingediend, waarin werd gesteld dat het aannemelijk is dat de betonreparatiemortel is toegepast, omdat dit de standaard werkwijze is. Eiseres betwistte deze motivering en stelde dat er geen bewijs was dat de juiste mortel was gebruikt. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid kon aannemen dat de vloer op de juiste manier was hersteld en dat er geen noodzaak was voor destructief onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat het college het motiveringsgebrek had hersteld.
De rechtbank heeft het college ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.267,50 bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door het college bij besluiten die betrekking hebben op de constructieve integriteit van bouwwerken.