In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 12 februari 2025 in het kader van een asielaanvraag. Eiser had eerder, op 31 oktober 2024, een gegrond beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank de minister een beslistermijn van acht weken had opgelegd om een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft op 6 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 6:12 van de Awb geregeld dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.