ECLI:NL:RBDHA:2025:18763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.11293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiseres met betrekking tot bekering en afvalligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 oktober 2025, wordt de asielaanvraag van een Iraanse eiseres behandeld. Eiseres heeft op 23 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 5 maart 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten niet goed zijn gemotiveerd, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag blijft staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in de besluitvorming niet voldoende heeft ingegaan op de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres tot het christendom, wat een belangrijk asielmotief is. Eiseres heeft verklaard dat zij in Iran wordt bedreigd vanwege haar relatie met haar halfbroer en haar bekering tot het christendom. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om een aanvullende beschikking te nemen, waarin de bekering alsnog is beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de bekering niet geloofwaardig wordt geacht, maar dat er motiveringsgebreken zijn in de eerdere besluiten. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11293

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de bestreden besluiten niet goed zijn gemotiveerd. De bestreden besluiten worden daarom vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven wel in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag blijft staan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 23 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het besluit van 8 januari 2021 de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
2.1.
Eiseres is niet aan Duitsland overgedragen omdat de uiterste overdrachtstermijn was verlopen.
2.2.
Op 25 september 2022 heeft eiseres zich wederom gemeld. De minister heeft met het bestreden besluit van 5 maart 2025 de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
Naar aanleiding van het beroep heeft de minister geconstateerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De minister heeft geconstateerd dat in de besluitvorming ten onrechte geen geloofwaardigheidsbeoordeling is gemaakt ten aanzien van de gestelde bekering van eiseres en heeft daarom verzocht om dit gebrek te herstellen door een aanvullende beschikking te nemen. De rechtbank heeft de minister hiertoe in de gelegenheid gesteld en heeft de zaak tot een nader te bepalen moment aangehouden.
2.5.
De minister heeft op 10 juni 2025 een aanvullende beschikking genomen. De minister heeft in de aanvullende beschikking de door eiseres gestelde bekering als asielmotief beoordeeld.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres heeft een liefdesrelatie gehad met haar halfbroer. In Iran is dit strafbaar en kan je hiervoor gestenigd worden. Eiseres is in die tijd met een andere man getrouwd, dit huwelijk heeft maar kort stand gehouden. Eiseres haar ex-echtgenoot en haar zoon weten van de relatie met haar halfbroer. Eiseres vreest dat ze wordt gedood door haar zoon of dat de overheid achter de relatie komt en eiseres zal worden gestenigd. In Nederland is eiseres nogmaals getrouwd en deze man is ook achter de relatie met haar halfbroer gekomen. Ondertussen is ze weer gescheiden, maar deze ex-echtgenoot heeft bewijsstukken van de relatie met haar halfbroer waardoor ze ook problemen krijgt. Verder heeft eiseres aangegeven in Jezus te geloven.
De bestreden besluiten
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
relatie met halfbroer [naam];
afvalligheid van de islam;
bekering tot het christendom.
Ten aanzien van de identiteit, nationaliteit en herkomst, de relatie met de halfbroer en de afvalligheid heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat ze geloofwaardig worden geacht, maar dat dit geen risico op ernstige schade of een aannemelijke vrees bij terugkeer oplevert. Omdat eiseres heeft verklaard willens en wetens illegaal in Nederland te hebben verbleven om de Dublin claim te omzeilen concludeert de minister dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In het besluit van 5 maart 2025 heeft de minister de bekering tot het christendom niet als asielmotief beoordeeld omdat eiseres heeft aangegeven dat zij niet langer over religie wenste te praten. Hierdoor is het voor de minister niet mogelijk geweest om de gestelde bekering tot het christendom te beoordelen. In de aanvullende beschikking van 10 juni 2025 heeft de minister de gestelde bekering tot het christendom alsnog beoordeeld en is de gestelde bekering niet geloofwaardig geacht.
De gestelde bekering
5. De rechtbank overweegt allereerst dat er op 10 juni 2025 een aanvullende beschikking is uitgebracht, zodat het beroep zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook richt tegen voornoemd besluit.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de gronden van 18 maart 2025 eveneens gronden heeft ingediend die zien op de bekering tot het christendom. Eiseres heeft hierbij aangevoerd, onder verwijzing naar verschillende verklaringen, dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met deze verklaringen. Eiseres concludeert vervolgens dat de bekering ten onrechte niet als asielmotief is aangemerkt. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres, na het aanvullend voornemen van 13 mei 2025, op 23 mei 2025 een aanvullende zienswijze heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat deze aanvullende zienswijze in grote lijnen overeenkomt met de gronden van beroep van 18 maart 2025. Na het aanvullend besluit van 10 juni 2025 heeft eiseres geen aanvullende gronden ingediend die gericht zijn tegen de beoordeling van de bekering. De gemachtigde van de minister heeft zich op de zitting primair op het standpunt gesteld dat er door eiseres geen inhoudelijke gronden zijn aangevoerd tegen de aanvullende beschikking. Eiseres heeft enkel door middel van een zienswijze gereageerd op het voornemen voorafgaand aan de aanvullende beschikking. Na bekendmaking van de aanvullende beschikking heeft eiseres nagelaten om hiertegen nadere beroepsgronden in te dienen. Het is vaste jurisprudentie dat de inhoud van de zienswijze niet als gronden van beroep worden aangemerkt. Subsidiair stelt de gemachtigde van de minister zich op het standpunt dat in de aanvullende beschikking voldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom de bekering niet geloofwaardig wordt geacht. De gemachtigde van eiseres heeft op zitting aangevoerd dat het feit dat de zienswijze in de beroepsfase is ingediend, maakt dat deze kan worden aangemerkt als aanvullende beroepsgronden. Met de zienswijze heeft eiseres getracht te reageren op het feit dat de bekering door de minister ongeloofwaardig wordt geacht. Daarnaast is voldoende duidelijk dat de gronden van 18 maart 2025 eveneens zien op het aanvullend besluit van 10 juni 2025. De gemachtigde van eiseres merkt eveneens op dat hij door de rechtbank niet is verzocht om nadere gronden in te dienen tegen de aanvullende beschikking. Mocht de rechtbank er toch op staan dat er nadere gronden worden ingediend, verzoekt eiseres om de zaak aan te houden en een nadere termijn te geven voor indienen van de gronden. De gemachtigde van de minister heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen aanhouding.
5.2.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de inhoud van een zienswijze niet kan worden aangemerkt als gronden van beroep waar de rechtbank op in moet gaan. Het is namelijk aan eiseres om in beroep concreet aan te geven waarom het bestreden besluit inhoudelijk niet juist of toereikend is. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak echter aanleiding om de gronden van 18 maart 2025 als ook de inhoud van de aanvullende zienswijze toch inhoudelijk te behandelen. De rechtbank acht hierbij met name het verloop van de procedure van belang. Daarnaast acht de rechtbank eveneens de inhoud van de eerdere beroepsgronden als ook het feit dat de zienswijze is ingediend ten tijde van de beroepsprocedure van belang. De rechtbank is verder van oordeel dat geen enkele partij gebaat is bij het aanhouden van de zaak, gelet op de eerdere aanhouding, de lange behandelduur van de zaak en de huidige psychische toestand van eiseres, zoals door haar gemachtigde is toegelicht op zitting. De gemachtigde van eiseres heeft verder op zitting aangegeven geen andere inhoudelijke gronden te hebben tegen de aanvullende beschikking dan beschreven in de zienswijze, zodat de rechtbank evenmin aanleiding ziet om te concluderen dat de gemachtigde van de minister hier niet afdoende op zou kunnen reageren, waar nodig onder verwijzing naar het bestreden besluit. De rechtbank zal hieronder ingaan op hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de gestelde bekering.
5.3.
Eiseres voert aan dat de minister de bekering ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Eiseres wijst op het nader gehoor waaruit blijkt dat zij zich heeft bekeerd tot het christendom en zij haar religie praktiseert. Ook heeft zij verklaard over haar proces en motieven voor bekering. Het enkele feit dat eiseres tijdens de aanvullende gehoren heeft aangegeven niet in een religie te geloven doet hier niet aan af. Eiseres beschouwt het christendom niet als religie maar als een levenswijze. Eiseres hanteert dan ook de christelijke levenswijze en gelooft in Jezus, waardoor zij gevaar loopt bij een gedwongen terugkeer naar Iran. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres benadrukt dat eiseres gefrustreerd was tijdens de aanvullende gehoren en daarom niet verder wilde verklaren.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in de aanvullende beschikking voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de bekering van eiseres niet geloofwaardig wordt geacht. De minister heeft aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of zij al dan niet bekeerd is. Tijdens het laatste gehoor heeft eiseres immers verklaard dat zij in geen enkele godsdienst gelooft, dat zij niet meer naar de kerk gaat en dat zij in Iran geen problemen verwacht vanwege haar religie. De stelling dat eiseres het christendom niet als een godsdienst maar als levenswijze beschouwt, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij heeft de minister kunnen betrekken dat deze nuance niet heeft gemaakt tijdens het aanvullend gehoor en dat eiseres meerdere malen heeft verklaard dat zij geen religie of godsdienst aanhangt. De minister heeft verder terecht overwogen dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij niet verder heeft willen verklaren over haar geloof in het christendom en over de wijze waarop ze haar geloof praktiseert. Het is de rechtbank niet gebleken dat de minister onvoldoende oog heeft gehad voor de frustratie van eiseres tijdens de aanvullende gehoren. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de minister tijdens het eerste aanvullende gehoor niet direct een intrekkingsformulier aan eiseres heeft meegegeven op het moment dat zij aangaf helemaal klaar te zijn met de procedure, maar eiseres heeft aangeraden dit eerst met haar gemachtigde te bespreken. Ook acht de rechtbank van belang dat de minister eiseres voor een tweede aanvullend gehoor heeft uitgenodigd, dat er tijdens dit gehoor een pauze is ingelast nadat eiseres heeft aangegeven niet langer over religie te willen spreken en dat de hoormedewerker duidelijk aan eiseres heeft uitgelegd wat de consequenties zijn van het niet meer willen verklaren. Eiseres is hiermee ruimschoots in de gelegenheid gesteld om te verklaren over haar bekering. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte nagelaten om te beoordelen of eiseres in Iran problemen zal ervaren als gevolg van toegedichte bekering?
6. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of de autoriteiten van Iran bij terugkeer van eiseres in Iran aan haar zullen toedichten dat zij is bekeerd. Daarbij is niet van belang of eiseres door de Nederlandse autoriteiten wordt geloofd. Eiseres wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 22 mei 2024. [1]
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in de besluitvorming niet gemotiveerd is ingegaan op de eventuele toegedichte bekering en de mogelijke problemen die eiseres als gevolg hiervan zou kunnen ervaren in Iran. De rechtbank is van oordeel dat er hiermee sprake is van een motiveringsgebrek. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de minister er op gewezen dat eiseres heeft verklaard dat zij geen gevaar zal lopen bij terugkeer naar Iran en dat zij eerder geen problemen heeft ervaren in Iran als gevolg van het uiten van haar christelijke waarden. De minister heeft hiermee voldoende toegelicht dat eiseres geen problemen zal ervaren als gevolg van toegedichte bekering. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Heeft de minister de afvalligheid van eiseres terecht onvoldoende zwaarwegend geacht?
7. Eiseres voert aan dat zij in Iran eerder problemen heeft ondervonden met de autoriteiten vanwege haar afvalligheid. Zo is zij herhaaldelijk staande gehouden wegens het niet voldoen aan kledingvoorschriften en daarmee de Islamitische voorschriften. Eiseres houdt zij zich aan de normen en waarden binnen het christendom en zal zich in Iran niet houden aan de regels van de islam. De minister heeft nagelaten te onderzoeken of deze afvalligheid, in samenhang met haar verwesterde levensstijl en eerdere aanhoudingen door de zedenpolitie wegens kledingvoorschriften, een reëel risico op vervolging oplevert. Eiseres wijst naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 19 januari 2022. [3]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar afvalligheid leidt tot een risico op vervolging. De rechtbank acht hierbij vooral van belang dat eiseres heeft verklaard geen problemen te verwachten in Iran vanwege haar afvalligheid. De minister heeft verder terecht betrokken dat eiseres weliswaar heeft verklaard dat zij meermaals is staande gehouden door de zedenpolitie wegens het overtreden van de kledingvoorschriften, maar dat als zij wordt gevraagd om dit nader toe te lichten eiseres enkel een incident kan noemen waarbij zij werd aangehouden en meegenomen naar het bureau omdat haar kleding niet goed zat. Op het politiebureau werd echter door een vrouw aangegeven dat eiseres wel voldeed aan de kledingvoorschriften en dat onduidelijk was waarom eiseres was meegenomen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met dit enkele incident het risico op vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat zij een verwesterde levensstijl heeft, is onvoldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de problemen met de ex-partner in Nederland en de problemen met de zoon en ex-partner in Iran niet aannemelijk mogen achten?
8. Eiseres voert aan dat zij met haar verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat haar Nederlandse ex-partner bewijs heeft van haar relatie met haar halfbroer en dat haar Iraanse ex-partner een auto-ongeluk heeft veroorzaakt. Eiseres stelt dat zij bij terugkeer ernstige schade kan leiden door familieleden en autoriteiten. De minister heeft het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd. De minister is in dit kader ook voorbij gegaan aan de overweging uit de zienswijze waarin staat aangegeven dat het niet om normaal overspel gaat, maar om overspel met een halfbroer. Hetgeen in Iran als een zwaar vergrijp wordt geacht.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de problemen met haar ex-partner uit Nederland, haar ex-partner uit Iran en haar zoon onvoldoende heeft onderbouwd. Eiseres heeft niet onderbouwd dat haar ex-partner uit Nederland haar telefoon heeft gehackt en dat hij in het bezit zou zijn van bewijs van de relatie tussen eiseres en haar halfbroer. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat haar ex-partner uit Iran haar auto gesaboteerd zou hebben en daarmee een auto-ongeluk heeft veroorzaakt toen eiseres in de auto zat. Verder heeft eiseres enkel verklaard dat zij het vermoeden heeft dat haar zoon achter de relatie tussen haar en haar halfbroer is gekomen. Eiseres kan echter niet vertellen hoe de zoon hier precies achter is gekomen. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat ze de relatie tegenover haar zoon altijd heeft ontkend. De minister heeft verder van belang mogen achten dat zich na het vertrek van eiseres geen problemen hebben voorgedaan tussen de zoon en de halfbroer. Dat de minister in dit kader niet apart heeft opmerkt dat het gaat om overspel met een halfbroer, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij haar asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en dat eiseres in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd?
9. Eiseres voert aan dat de minister ten onrechte aan haar tegenwerpt dat ze haar asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Eiseres verwijst naar haar verklaringen in het nader gehoor waarin ze heeft aangegeven dat ze 18 maanden moest wachten en zich daarna pas kon aanmelden. Eiseres is hierbij afgegaan op advies dat aan haar is gegeven. Eiseres voert verder aan dat de minister ten onrechte aan haar heeft tegengeworpen dat zij in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd omdat zij onder verschillende adressen staat geregistreerd in Duitsland. De minister is hierbij ten onrechte voorbijgegaan aan haar verklaringen in het nader gehoor waarin zij uitlegt dat zij uit angst verschillende aliassen heeft opgegeven.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in de aanvullende beschikking terecht op het standpunt heeft gesteld dat het inwinnen van onjuist advies niet kan worden beschouwd als een verschoonbare reden om zich niet zo spoedig mogelijk te melden. Het had immers op de weg van eiseres gelegen om te verifiëren of dit advies juist is. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiseres in Duitsland meermaals verschillende, onjuiste persoonsgegevens heeft opgegeven. Dat eiseres dit heeft gedaan uit angst, maakt evenmin dat sprake is van een verschoonbare reden. De minister heeft hierbij kunnen overwegen dat dit afbreuk doet aan de algehele geloofwaardigheid van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond vanwege de motiveringsgebreken. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister met het aanvullende besluit van 10 juni 2025 en de toelichting op de zitting de motiveringsgebreken voldoende heeft hersteld. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten daarom in stand. [4]
10.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI.NL:RBOVE:2024:7090.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.