ECLI:NL:RBDHA:2025:18827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.37346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met medische noodzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd vastgesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit werd op 25 juli 2024 ongegrond verklaard door de minister. De voorzieningenrechter had eerder op 16 oktober 2024 bepaald dat verzoeker in afwachting van de uitkomst van zijn beroep als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing moest worden behandeld.

Op 11 augustus 2025 verzocht verzoeker opnieuw om een voorlopige voorziening, zodat hij de opengevallen bezwaarprocedure in Nederland kon afwachten en recht op opvangvoorzieningen zou behouden. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift had ingediend. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker ernstige medische klachten heeft die levensbedreigend kunnen zijn bij uitblijven van behandeling. Verzoeker heeft belang bij voortzetting van de huidige opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om zijn bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan de mogelijkheid voor verweerder om verzoeker uit te zetten. Daarom werd het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker behandeld wordt als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing tot na de bekendmaking van een nieuw besluit op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37346

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2023 heeft verweerder beslist dat verzoeker niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij besluit van 25 juli 2024 heeft verweerder verzoekers bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 16 oktober 2024 bepaald dat verzoeker in afwachting van de uitkomst van zijn beroep tegen het besluit van 25 juli 2024 moet worden behandeld als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing. [1]
Bij uitspraak van 28 juli 2025 van deze rechtbank en zittingsplaats is verweerders besluit van 25 juli 2024 vernietigd en is verweerder opgedragen om binnen twaalf weken opnieuw op het bezwaar te beslissen. [2]
Verzoeker heeft hierna op 11 augustus 2025 de voorzieningenrechter verzocht om opnieuw een voorlopige voorziening te treffen, die er toe strekt dat hij de opengevallen bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten en waardoor hij het recht behoudt op opvangvoorzieningen.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Van de indiener van een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter wordt griffierecht geheven. Verzoeker heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld.
Eerder heeft de voorzieningenrechter dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat verzoeker naar voren heeft gebracht over zijn inkomen, en gelet op het door hem
ondertekende formulier, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit verzoek definitief
toe te wijzen. Van verzoeker zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, kan op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb op het verzoek worden beslist zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.
4. Er is sprake van een voldoende spoedeisend belang, aangezien verzoeker op dit moment geen rechtmatig verblijf heeft. Bij de uitspraak op beroep, van 28 juli 2025, is geen voorlopige voorziening getroffen. Verweerder heeft in zijn besluit van 2 juni 2023 bepaald dat verzoeker het bezwaar hiertegen niet in Nederland mag afwachten. Verzoeker heeft op dit moment geen recht op opvangvoorzieningen.
5. Vast staat dat verzoeker ernstige medische klachten heeft die bij het uitblijven van behandeling levensbedreigend kunnen worden. Verzoeker heeft gelet hierop belang bij voortzetting van de huidige opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg. Uit de uitspraak van de rechtbank van 28 juli 2025 volgt dat verweerder niet zonder nader onderzoek heeft kunnen aannemen dat de noodzakelijke medische behandeling voor verzoeker ook in Ghana toegankelijk is. Daarbij komt dat evenmin is gebleken dat verweerder voornemens is om verzoeker daadwerkelijk uit te zetten vóórdat opnieuw op het bezwaar zal zijn beslist. Het belang van verzoeker om zijn bezwaar in Nederland te mogen afwachten, waarbij zijn opvang wordt gecontinueerd, weegt gelet hierop zwaarder dan de mogelijkheid van verweerder om verzoeker uit te kunnen zetten. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom als kennelijk gegrond toewijzen, en in navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2024 een vergelijkbare voorziening treffen.
6. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 907 (een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoeker wordt
behandeld als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing tot na de bekendmaking van een nieuw besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 907 (negenhonderdzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.