ECLI:NL:RBDHA:2025:18918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.42776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet in behandeling name van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 31 juli 2025 een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de minister terecht Duitsland verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen. De rechtbank legt uit dat de minister niet verplicht was om te wachten met het nemen van het besluit, ondanks het verzoek van eiser om uitstel van de zienswijze. De rechtbank stelt vast dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen aan een termijn is gebonden en dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het verzoek van eiser niet voldoet aan de beleidsregels. Eiser heeft ook niet aangetoond dat Duitsland niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet, en de rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond over het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser is het niet eens met dit besluit en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht Duitsland verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 31 juli 2025 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 september 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Namens de minister was zijn gemachtigde aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 6 augustus 2025 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 7 augustus 2025 aanvaard.
Had de minister moeten wachten met het nemen van het bestreden besluit?
4. Eiser voert aan dat hij niet begrijpt waarom de minister niet heeft gewacht met het nemen van het bestreden besluit, omdat hij een verzoek om uitstel van de zienswijze had ingediend. Daartoe voert hij aan dat hij de uitnodiging van zijn gemachtigde om de procedure te bespreken pas laat heeft ontvangen. Eiser voert aan dat een verzoek om uitstel in zo’n situatie meestal wordt toegewezen.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste rechtspraak volgt dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de besluitvormingsprocedure. [2] Dit betekent echter niet dat hieraan geen termijn verbonden is. Nadat een voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen is uitgebracht, is de termijn voor het indienen van een zienswijze twee weken. [3] In paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat het beleid van de minister voor het verlenen van uitstel van de zienswijze. Deze beleidsregels zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het verzoek van eiser om uitstel van de zienswijze niet voldoet aan deze beleidsregels. Dat eiser niet bij de afspraak met zijn gemachtigde is verschenen komt dan ook voor zijn eigen rekening.
Mag de minister voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat hij heeft gehoord dat Tunesiërs in Duitsland hoe dan ook terug worden gestuurd naar hun land van herkomst en daar is hij heel bang voor.
5.1.
Eiser heeft niet toegelicht wat hij hiermee beoogt. Voor zover eiser betoogt dat voor Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Voor Duitsland kan volgens recente rechtspraak nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. [4] Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland niet langer zijn verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest naleeft. Ook heeft hij geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van systeem gerelateerde en structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Het risico op uitzetting is volgens de rechtbank geen systeemfout. Eiser heeft zijn verklaring niet onderbouwd of toegelicht op de zitting.
5.1.1.
Het is volgens vaste rechtspraak aan hem om over voorkomende problemen te klagen bij de Duitse autoriteiten. [5] Bovendien hebben de Duitse autoriteiten het verzoek om terugname geaccepteerd, waarmee is aangegeven dat eiser in de asielprocedure opgenomen wordt. Het is aan eiser om in zijn asielprocedure in Duitsland uit te leggen waarom hij niet terug kan naar Tunesië.
Had de minister artikel 17 van de Dublinverordening moeten toepassen?
6. Eiser voert aan dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen en had moeten afzien van overdracht naar Duitsland. Hij is bang geworden in Duitsland, omdat hij daar meerdere keren in de problemen kwam toen mensen hem zochten. Ondanks de aanwezigheid van de politie heeft hij zich daar niet veilig gevoeld en om die reden is hij naar Frankrijk en uiteindelijk Nederland gegaan. Hij wil graag in Nederland verblijven, omdat hij zich hier veiliger voelt dan in Duitsland en zijn broer hier woont. Volgens eiser heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheden en is er sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat artikel 17 van de Dublinverordening niet toegepast hoeft te worden. Zoals al onder 5.1 is overwogen zijn er geen concrete aanwijzingen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een bijzondere individuele omstandigheid waardoor hij een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals volgt uit het Jawo-arrest [6] , wordt niet gehaald. De minister wijst er terecht op dat de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de asielprocedure in Duitsland. De minister stelt zich daarnaast terecht op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de problemen in Duitsland niet wegnemen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser kan bij problemen klagen bij de autoriteiten van Duitsland. Uit de verklaringen van eiser is niet gebleken dat die autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Uit zijn eigen verklaringen blijkt namelijk dat de politie bij hem is geweest toen hij problemen had en dat hij toen is overgeplaatst naar een andere locatie. De minister stelt ook terecht dat eiser daarna zelf heeft besloten om Duitsland te verlaten. Tot slot stelt de minister zich (op de zitting) terecht op het standpunt dat eiser geen afhankelijkheidsrelatie heeft aangetoond met zijn broer die in Nederland woont. Daar komt bij dat de Dublinverordening niet de route is waarmee op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen. Eiser heeft de bedoeling van de grond over zijn broer niet nader toegelicht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 31 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1457.
3.Artikel 3.109c, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.ABRvS 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:575.
5.Dit volgt uit het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
6.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (arrest Jawo).