ECLI:NL:RBDHA:2025:18946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47081 en NL25.48897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer dat niet is vermeld, was op 2 april 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). De minister van Asiel en Migratie heeft op 25 september 2025 een verlengingsbesluit genomen, waarbij de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden is verlengd, met ingang van 29 september 2025. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen dit verlengingsbesluit ongegrond verklaard, omdat de minister voldoende gronden had om aan te nemen dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat er zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van de vreemdeling en dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de bewaring onevenredig bezwarend is. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep tegen het verlengingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.47081 en NL25.48897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Procesverloop

1. De minister heeft op 2 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort en eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
1.1.
Bij besluit van 25 september 2025 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft de minister de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw. De ingangsdatum van deze verlenging is 29 september 2025.
1.2.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.47081.
1.3.
De rechtbank merkt het beroep tegen het verlengingsbesluit ambtshalve aan als ook gericht tegen het voortduren van de maatregel. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.48897.
1.4.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich op de rechtbank in Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Inleidende overwegingen

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Op grond van artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of omdat de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2.2.
De minister moet in het verlengingsbesluit, conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vc [2] , nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [3] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
De te beoordelen periode in beide beroepen
3. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring al meerdere keren eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 25 september 2025 [4] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat in het zogenoemde volgberoep alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 september 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is tot het sluiten van het onderzoek in de onderhavige zaken, op 10 oktober 2025.
4. Ook in het kader van het beroep tegen het verlengingsbesluit ligt bij de rechtbank (een deel van) deze periode ter beoordeling voor. Verweerder heeft immers besloten om de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring met twaalf maanden te verlengen met ingang van 29 september 2025. In het kader van het verlengingsbesluit zal de rechtbank dienen te beoordelen of het verlengingsbesluit rechtmatig is, en toetsen of de minister zich terecht op het standpunt stelt dat alle redelijke inspanningen ten spijt, de verwijdering vanwege het niet meewerken van eiser, meer tijd zal vergen.
5. De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op het verlengingsbesluit. Daarna zal de rechtbank nog afzonderlijk ingaan op hetgeen aan de orde komt in het beroep tegen het voortduren van de maatregel. Vanwege de hiervoor genoemde overlap zal de rechtbank daarbij verwijzen naar wat zij in het kader van beide beroepen heeft geoordeeld.

Overwegingen ten aanzien van het verlengingsbesluit

6. Conform paragraaf A5/6.8 van de Vc kan de minister, als er daarvoor redenen zijn, de vrijheidsontnemende maatregel met een termijn van maximaal twaalf maanden verlengen. In dat geval moet de DT&V [5] de vreemdeling voor het verstrijken van de zes maanden bewaring van de verlenging met een verlengingsbesluit op de hoogte stellen. Nu eiser sinds 2 april 2025 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring zit en de minister op 25 september 2025 een verlengingsbesluit heeft genomen, is aan dit vereiste voldaan.
Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
7. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitzetting meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. Eiser onderneemt onvoldoende actie in het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Zo heeft eiser geen dan wel onvoldoende informatie verstrekt die het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit kan bespoedigen. Ook heeft eiser geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een op 8 juli 2025 geplande presentatie in persoon bij de Algerijnse autoriteiten.
Grondslag
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij op 29 februari 2024 en 18 december 2024 een meeromvattende beschikking heeft ontvangen, waarin de asielaanvraag buiten behandeling is gesteld. Hierbij is tevens een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser valt daarom nog steeds onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel duurt op juiste grondslag voort.
Bewaringsgronden
9. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 2 april 2025 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Ook staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vb [6] ten grondslag liggen aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen
beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat.
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid.
4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9.1.
De zware en lichte gronden zijn door eiser niet betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ten tijde van de verlenging van de inbewaringstelling bestond er dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangedragen die betrekking hebben op het opleggen van een lichter middel. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van dergelijke omstandigheden, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is of dat de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister eenmaal en soms tweemaal per maand schriftelijk rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten. In totaal is elf keer gerappelleerd, waarbij het laatste rappel dateert van 25 september 2025. Daarnaast voert de minister regelmatig vertrekgesprekken met eiser. Er zijn negen vertrekgesprekken gevoerd. Het laatste vond op 16 september 2025 plaats. Verder was op dinsdag 8 juli 2025 een presentatie in persoon ingepland bij de diplomatieke vertegenwoordiger van Algerije. Eiser is niet verschenen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister bij de huidige stand zaken op dossierniveau had moeten rappelleren. Dat het lp-traject op dit moment al enkele maanden duurt is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat eiser verschillende aliassen en geboortedata heeft doorgegeven. Dat de bewaring daardoor mogelijk langer duurt komt daarom voor zijn rekening en risico. Niet is uitgesloten dat, indien eiser zijn volledige medewerking verleent, de Algerijnse autoriteiten sneller zullen overgaan tot het verlenen van een lp.
Zicht op uitzetting
12. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht, indien zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [7] Daar komt bij dat de minister ter zitting cijfers heeft overgelegd. Deze cijfers zien op de periode tot en met eind september 2025. Uit de cijfers blijkt dat er 325 lp-aanvragen zijn ingediend (78 voor gedocumenteerden en 247 voor ongedocumenteerden), er in totaal 178 presentaties zijn gepland (130 voor gedocumenteerden en 40 voor ongedocumenteerden) en dat 53 vreemdelingen ook daadwerkelijk zijn gepresenteerd (37 gedocumenteerden en 16 ongedocumenteerden). Ook hebben de Algerijnse autoriteiten 60 nationaliteitsverklaringen afgegeven (51 voor gedocumenteerden en 9 voor ongedocumenteerden), zijn er 58 lp’s verkregen (30 voor gedocumenteerden en 28 voor ongedocumenteerden) en zijn er 49 gedwongen uitzettingen geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het zicht op uitzetting gegeven. De rechtbank ziet ook ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen verstrekken. Zoals hiervoor, onder 11. is overwogen, is niet uitgesloten dat de Algerijnse autoriteiten sneller zullen overgaan tot het verlenen van een lp als eiser zijn volledige medewerking verleent. Ook hierom is het zicht op uitzetting reeds gegeven.
Conclusie
13. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is ongegrond.

Overwegingen ten aanzien van het voortduren van de maatregel

Voortduring van de bewaring na zes maanden
14. Op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Vw duurt de bewaring krachtens het eerste lid van dat artikel niet langer dan zes maanden, zij het dat deze termijn op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw ten hoogste met nog eens twaalf maanden kan worden verlengd. Nu het beroep tegen het verlengingsbesluit ongegrond is verklaard, is er geen sprake van een onrechtmatige verlenging van de maximale bewaringstermijn zoals neergelegd in artikel 59, vijfde lid, van de Vw. Dit betekent dat de maatregel van bewaring in ieder geval rechtmatig voortduurt vanaf 29 september 2025 (ingangsdatum verlenging). De rechtbank rest dan nog enkel de vraag of de inbewaringstelling wellicht reeds eerder, in de periode tussen het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 19 september 2025 en 29 september 2025, onrechtmatig is geworden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de vreemdelingenbewaring reeds op een eerder moment onrechtmatig is geworden en verwijst daartoe naar hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 11. en 12.

Conclusie

15. De beroepsgronden leiden niet tot het oordeel dat het verlengingsbesluit of het voortduren van de bewaring sinds 2 april 2025 onrechtmatig is. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat dat het verlengingsbesluit of het voortduren van de bewaring onrechtmatig moeten worden geacht.
16. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2014 (ECLI:EC:C:2014:1320).
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.