ECLI:NL:RBDHA:2025:18959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.19958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij zijn broer, die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel. Eiser is het niet eens met de afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 22 september 2022, maar de minister heeft deze op 1 februari 2024 afgewezen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat hij onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat er sprake is van hechte persoonlijke banden met zijn familie. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er geen bijzondere afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn ouders. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19958

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Imminga),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M.C. Post-Kadijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij zijn gestelde broer [naam] (referent). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 22 september 2022 heeft eiser een mvv aangevraagd om bij referent, zijn broer, te kunnen verblijven. Referent heeft verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ouders van de referent en twee broers en twee zussen hebben op dezelfde datum een nareisaanvraag ingediend. Zij zijn op 26 maart 2024 Nederland ingereisd en aan hen is op 11 april 2024 een verblijfsvergunning bepaalde tijd verleend.
2.1.
De minister heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 1 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 april 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. A. Khalaf, zijn vorige gemachtigde, en een tolk, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Eiser heeft een mvv-aanvraag voor gezinshereniging met zijn broer ingediend, maar omdat aan de ouders van eiser op 11 april 2024 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, heeft de minister de aanvraag van eiser ook getoetst aan het beoordelingskader voor gezinsherenigingsaanvragen van een meerderjarig kind met zijn ouders.
3.1.
Volgens de minister is er geen sprake (meer) van familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn ouders, tussen eiser en referent en tussen eiser en zijn andere broers en zussen. Eiser valt namelijk niet onder het jongvolwassenenbeleid en er zijn geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn ouders. Ook is er geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referent en eisers andere broers en zussen. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser zijn identiteit niet voldoende heeft onderbouwd, maar ziet gelet op voorgaande conclusie geen aanleiding om DNA-onderzoek in te stellen naar de identiteit van eiser en zijn familierechtelijke relatie met zijn ouders en (daarmee) met referent. De minister verklaart het bezwaar van eiser ongegrond.
Herhaald en ingelast bezwaarschrift
4. Eiser heeft in het beroepschrift van 28 mei 2025 verzocht om dat wat in bezwaar is aangevoerd, als herhaald en ingelast te beschouwen. Deze stelling is onvoldoende om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister volgens hem niet juist of toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste rechtspraak. [1]
Is de minister ten onrechte niet uitgegaan van het jongvolwassenenbeleid?
5. Eiser voert aan dat hij onder het jongvolwassenenbeleid valt. Hij stelt dat de minister, in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, aspecten gerelateerd aan de vlucht aan eiser worden tegengeworpen. Eiser stelt dat hij is vertrokken om werk te zoeken omdat het gezin niet kon rondkomen. Er zijn nooit stappen naar zelfstandigheid gemaakt, anders dan die strikt noodzakelijk waren voor de vlucht en om vervolgens in de basisbehoeften te voorzien van hemzelf en zijn kerngezin in Turkije.
5.1.
De rechtbank deelt het standpunt van de minister dat eiser niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid zoals is vastgelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Op het moment van het indienen van de aanvraag was eiser [leeftijd] jaar oud. Volgens de Werkinstructie (WI) 2020/16 [2] wordt eiser daarom in beginsel niet als jongvolwassene beschouwd. Er ligt een hogere bewijslast bij de referent of de ouder en het kind voor het aannemelijk maken van de gestelde afhankelijksrelatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser niet altijd met zijn ouders in gezinsverband heeft samengeleefd en in zijn eigen levensonderhoud en in dat van zijn familie heeft voorzien. Eiser heeft zelf verklaard in praktisch opzicht niet afhankelijk te zijn van zijn ouders en zichzelf te kunnen redden. [3] Op de vraag of sprake is van een financiële afhankelijkheid van zijn ouders, heeft eiser ontkennend geantwoord. Hij heeft verklaard dat hij zijn ouders geld moet geven als zijn moeder niet werkt en dat zijn ouders hem helpen als hij geen geld heeft. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser voornoemde stappen naar zelfstandigheid noodgedwongen heeft gezet als gevolg van een vluchtsituatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
6. Eiser voert aan dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Er vindt financiële ondersteuning naar hem plaats, eiser heeft samengewoond met zijn ouders en hij is noodgedwongen bij zijn zus gaan wonen (en niet alleen) omdat er betere arbeidskansen waren in Istanboel. Eiser stelt dat alle elementen in samenhang bekeken dienen te worden en niet afzonderlijk kunnen worden beoordeeld.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat tussen eiser en zijn ouders geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM nu er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [5] Eiser heeft een bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat eenmalig geld is overgemaakt. Hiermee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele en noodzakelijke financiële ondersteuning van hem door zijn ouders. De huidige woon- en leefsituatie van eiser in Turkije zien niet specifiek op eiser en zijn relatie met zijn ouders. Het is begrijpelijk dat eiser bij zijn ouders en broers en zussen wil wonen, ook vanwege de rol die hij kennelijk als oudste zoon in het gezin heeft, maar zoals de minister in het bestreden besluit heeft overwogen geldt dit niet als een bijkomend element van afhankelijkheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hechte persoonlijke banden
7. Eiser voert aan dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser, referent en andere gezinsleden. Eiser heeft dagelijks contact met referent en zijn gezin. Bovendien heeft eiser een vaderrol op zich genomen toen zijn vader ziek was.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat tussen eiser en referent en eiser en zijn andere broers en zussen geen familie- of gezinsleven bestaat omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Het enkele feit dat referent met zijn broer en zussen heeft samengewoond, maakt niet dat deze band daardoor zodanig bijzonder is dat deze de gebruikelijke omgang tussen de broers en zussen overstijgt. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat referent op enig moment de vaderrol heeft overgenomen en een rol als verzorger ten aanzien van zijn broer en zussen op zich heeft genomen. Dat referent hielp in het gezin en kleding voor zijn broers of zussen kocht is daarvoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM
8. Eiser stelt dat er sprake is van beschermingswaardig familie- en gezinsleven en voert aan dat ten onrechte geen belangenafweging is gemaakt.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van beschermingswaardig familie- en gezinsleven. De minister hoefde daarom geen belangenafweging te maken. [6] Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169), 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028) en 9 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3215).
2.WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
3.Rapport gehoor 12 september 2023, p. 6.
4.Idem.
5.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) en Informatiebericht (IB) 2024/57 Bijkomende elementen van afhankelijkheid en 8 EVRM.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1189).