ECLI:NL:RBDHA:2025:19029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.29063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 oktober 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser behandeld. Eiser, die in 2019 en 2022 internationale bescherming in Griekenland heeft gekregen, diende op 4 maart 2023 een asielaanvraag in Nederland in. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd, aangezien eiser nog steeds internationale bescherming geniet in Griekenland. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen, die door de minister moet worden betaald.

De rechtbank benadrukt dat de minister de informatie uit het Griekse dossier correct had moeten betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet meerderjarig was op het moment van indienen van de aanvraag en dat er ernstige psychische klachten zijn die niet zijn meegewogen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden, en dat de afwijzing van de asielaanvraag niet op de juiste wijze is onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29063

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers asielaanvraag. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet op deze manier in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft in 2019 en in 2022 om internationale bescherming verzocht in Griekenland. Hij heeft op 3 november 2022 deze bescherming gekregen van de Griekse autoriteiten.
2.1.
Eiser heeft op 4 maart 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De minister heeft het Griekse dossier opgevraagd en de asielaanvraag in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 1 juli 2025 heeft de minister de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft tevens een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening [1] , op
25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij niet in 2001 is geboren, zoals in Griekenland was genoteerd, maar in 2007 zodat hij minderjarig was op het moment dat hij in Nederland zijn asielaanvraag indiende. Daarnaast kan hij niet terug naar Afghanistan omdat hij vreest voor [naam]. [naam] wilde trouwen met de zus van eiser, maar dit is door eiser zijn vader geweigerd. Om die reden heeft [naam] de zwager van eiser vermoord. [naam] is nog steeds uit op bloedwraak waardoor eiser niet veilig terug kan.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst, en
2. Problemen met [naam].
De minister stelt zich op het standpunt dat de nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar de identiteit van eiser en zijn problemen met [naam] niet. De minister concludeert daarom dat eiser geen vluchteling is zoals bedoeld in het vluchtelingenverdrag en ook geen recht heeft op subsidiaire bescherming. Omdat eiser bewust onjuiste informatie over zijn identiteit heeft verstrekt wordt de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiser voert in beroep aan dat het Griekse dossier niet op juiste wijze is betrokken bij het besluit. Wat in het Griekse dossier staat komt volgens eiser niet overeen met wat hij daar heeft verklaard. In Griekenland heeft hij namelijk hetzelfde verklaard als in Nederland. De minister had door het opvragen van de audiobestanden van de Griekse gehoren zich ervan moeten vergewissen of de schriftelijke versie van het dossier wel correct is. Eiser had in ieder geval gehoord moeten worden over de tegenstrijdigheden tussen het Griekse en het Nederlandse dossier. Ook meent eiser dat er ten onrechte van is uitgegaan dat eiser meerderjarig is. Daarbij is de door eiser aangeleverde geboorteakte niet voldoende betrokken bij de beoordeling van zijn leeftijd. Ondanks dat het geen formeel identificerend document is moet het wel worden meegewogen, zeker nu de geboorteakte “echt” is bevonden door Bureau Documenten. De minister heeft het referentiekader van eiser onvoldoende betrokken bij de beoordeling. Eiser was minderjarig tijdens het gehoor in Giekenland. Daarnaast had hij serieuze psychische klachten, dit is niet meegewogen. Tot slot meent eiser dat het gehanteerde toetsingskader (WI 2024/6 [2] ) niet in overeenstemming is met het Unierecht omdat een andere invulling wordt gegeven aan het principe van “voordeel van de twijfel”.
Grieks dossier
6. Eiser heeft in 2022 internationale bescherming gekregen in Griekenland. Op 4 maart 2023 heeft eiser nogmaals een aanvraag gedaan voor internationale bescherming, nu in Nederland. De minister heeft deze aanvraag niet op grond van artikel 33, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a van de Procedurerichtlijn niet niet-ontvankelijk verklaard, maar inhoudelijk beoordeeld. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] volgt dat de minister in een dergelijk geval, voorafgaand aan het nemen van het nieuwe besluit, contact moet opnemen met de Griekse autoriteiten. Dit om informatie uit te wisselen over het verzoek van betrokkene om internationale bescherming, haar standpunt daarover en de door Griekenland verleende vluchtelingenstatus. Met deze informatie moet de minister de asielaanvraag opnieuw individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken onderzoeken aan de hand van de in de Procedurerichtlijn en Kwalificatierichtlijn neergelegde criteria. Bij deze beoordeling moet de minister, gelet op het arrest QY [4] , ten volle rekening houden met de door de Griekse autoriteiten verstrekte informatie waarover zij beschikt en die tot toekenning van de status heeft geleid. Die informatie moet de minister kenbaar in haar beoordeling betrekken.
6.1.
De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat de minister in het kader van de samenwerkingsverplichting de audio-bestanden van de gehoren in Griekenland had moeten opvragen. Volgens het arrest QY dient de opnieuw beoordelende lidstaat rekening te houden met de informatie waarover Griekenland beschikt en die daar tot toekenning van de vluchtelingenstatus heeft geleid. Het dossier op basis waarvan eiser de vluchtelingenstatus heeft ontvangen in Griekenland is opgevraagd en ontvangen door de minister. De minister beschikt dus over de informatie aan de hand waarvan de vluchtelingenstatus aan eiser is toegekend. Daarbij moet de minister de zaak onderzoeken aan de hand van de in de Procedurerichtlijn en Kwalificatierichtlijn neergelegde criteria. Een lidstaat kan op grond van artikel 17 van de Procedurerichtlijn volstaan met het beschikbaar stellen van een schriftelijke weergave van een geluidsopname of audiovisuele opname. Eventuele onjuistheden in het Griekse dossier had eiser in Griekenland naar voren moeten brengen. De samenwerkingsverplichting strekt niet zo ver dat de minister de verslagen van de gehoren in Griekenland moet controleren op juistheid. De minister heeft het aangeleverde Griekse dossier kunnen betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser in Nederland. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Dat eiser over de in Griekenland afgelegde verklaringen nader had moeten worden gehoord volgt de rechtbank evenmin. Op grond van artikel 16 van de Procedurerichtlijn, geïmplementeerd in artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), is de minister verplicht om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om tijdens het nader gehoor uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Dit is blijkens het verslag van het nader gehoor op
7 oktober 2024 ook gebeurd. Op 9 oktober 2024 is een voornemen genomen aan de hand van deze verklaringen. Na het uitreiken van het voornemen zijn op 9 januari 2025 nieuwe feiten en omstandigheden bekend geworden, namelijk het vertaalde Griekse dossier. Op grond van artikel 3.119 van het Vb is het op dit punt voldoende om eiser in de gelegenheid te stellen een zienswijze hierover naar voren te brengen nadat het nieuwe voornemen was genomen. De minister heeft dan ook kunnen volstaan met het bieden van een mogelijkheid om een zienswijze over het voornemen in te dienen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Toetsingskader en referentiekader
7. Eiser stelt dat er met het huidige toetsingskader niet wordt voldaan aan het Unierecht. Na het toetsen van de criteria uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 dient nog een extra toets, de integrale geloofwaardigheidstoetsing, gedaan te worden waarin bijvoorbeeld ook de psychische gesteldheid en de leeftijd van eiser meegewogen moet worden, aldus eiser.
7.1.
Niet in geschil is dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met documenten en dat de minister de aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Met de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats [5] heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de minister in strijd handelt met het Unierecht wanneer er bij deze toets geen integrale beoordeling plaatsvindt. Wanneer na afloop van de beoordeling van de vijf cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 ‘onder de streep’ nog eens naar het geheel wordt gekeken en wordt beoordeeld of alle feiten en omstandigheden bij elkaar genomen toch niet maken dat het voordeel van de twijfel moet worden gegund en het asielrelaas geloofwaardig zou moeten worden geacht dan wordt aangesloten bij het Unierecht.
7.2.
Ondanks dat de minister geen afzonderlijke overweging heeft opgenomen ten aanzien van de ‘integrale beoordeling’ is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van het besluit voldoende duidelijk volgt dat alle relevante feiten en omstandigheden zijn beoordeeld. Daarbij zijn ook de (eventuele) minderjarigheid en psychische klachten van eiser meegewogen. Ondanks het feit dat er geen medische stukken zijn overgelegd heeft de minister meegewogen dat eiser psychische problemen heeft. Hem is ook niet tegengeworpen dat hij geen exacte data van gebeurtenissen kan noemen. De minister heeft meegewogen dat de verklaringen van eiser niet enkel inconsistent zijn, maar op essentiële punten tegenstrijdig. Zo heeft eiser verklaard dat zijn vader tijdens een schietpartij is overleden. Later heeft eiser verklaard dat zijn zwager tijdens de genoemde schietpartij is overleden en zijn vader ongeveer een half jaar later aan een ziekte. Ook heeft eiser benoemd dat de schietpartij na de bruiloft van zijn zus was, later heeft eiser verklaard dat zijn zus niet getrouwd is. Ook over de naam van de man van wie hij problemen verwacht heeft eiser wisselend verklaard. De minister heeft, naar het oordeel van de rechtbank, kunnen vinden dat de psychische klachten en de leeftijd, ook indien eiser minderjarig zou zijn, de grote tegenstrijdigheden op essentiële punten in zijn relaas niet kunnen verklaren. Ook op dit punt slaagt het beroep niet.
Terugkeerbesluit
8. Ter zitting is naar voren gebracht dat in het bestreden besluit aan eiser eveneens een terugkeerbesluit en een inreisverbod is opgelegd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025 [6] volgt dat de minister de door Griekenland verleende vluchtelingenstatus niet kan intrekken of beëindigen. Die mogelijkheid staat alleen open voor de Griekse autoriteiten. De minister zal de uitkomst van haar beoordeling of betrokkene vluchteling is wel met de Griekse autoriteiten moeten delen. Het is vervolgens aan die autoriteiten om te bepalen of zij de aan betrokkenen toegekende vluchtelingenstatus intrekken. Niet is gebleken dat de Griekse autoriteiten de vluchtelingenstatus hebben ingetrokken. Eiser beschikt dus nog over internationale bescherming in Griekenland. De minister heeft dan ook ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd.
8.1.
Het beroep is op dit punt gegrond. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Daarom kon de minister ook geen inreisverbod opleggen op grond van artikel 66a, eerste lid, sub a van de Vreemdelingenwet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat aan eiser ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod is opgelegd. Dat betekent dat het bestreden besluit in zoverre niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover de minister daarbij een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd.
9.1.
Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, de minister moet deze betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling per punt een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan een zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt in totaal (2 punten met een weging van 1, maal € 907,- =) € 1.814,--. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 1 juli 2025 voor zover daarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn opgelegd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met zaaknummer NL25.29064.
2.Werkinstructie 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel),
3.Uitspraak van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2865.
4.Arrest van het Hof van 18 juni 2024 in zaak C-753/22, QY, ECLI:EU:C:2024:524 punt 78.
5.Zie de uitspraken van 8 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14846 en ECLI:NL:RBDHA:2025:14853.