Overwegingen
1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gegeven.
In artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd, indien:
a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;
b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.
In artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, bij besluit van verweerder kan worden verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 kan worden ingewilligd.
2. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling prematuur en bovendien op de onjuiste wijze is ingediend. Deze is niet op de voorgeschreven wijze (de daartoe opengestelde weg) is verzonden. De ingebrekestelling is weliswaar via ‘veilig mailen’ verstuurd, maar naar het e-mailadres
uw.stukken.opsturen@ind.nlin plaats van het voor ingebrekestellingen aangewezen emailadres
ingebrekestelling@ind.nl.
3. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de ingebrekestelling (al) ongeldig is vanwege de wijze van indiening. Zij overweegt daartoe dat artikel 2:15, eerste lid, van de Awb mogelijk maakt dat verweerder nadere eisen (zoals een specifiek mailadres) stelt aan het gebruik van de elektronische weg, maar merkt daarbij op dat deze eisen een redelijk doel moeten dienen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere eis in dit concreet geval geen redelijk doel dient en daarom niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Niet ter discussie staat dat de ingebrekestelling via ‘veilig mailen’ is verstuurd en dat deze weg (in beginsel) is opengesteld door verweerder. Verder is de ingebrekestelling rechtstreeks in het dossier van de betreffende zaak ingediend – en niet naar een willekeurig e-mailadres verstuurd – en heeft verweerder de ontvangst van de ingebrekestelling heeft bevestigd en daarbij expliciet vermeld dat een via ‘veilig mailen’ ingediende gebrekestelling geldig is. Daaruit trekt de rechtbank de conclusie dat de ingebrekestelling verweerder kenbaar en langs de juiste weg heeft bereikt. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat haar niet is gebleken dat deze manier van indiening tot een onevenredige belasting van het bestuursorgaan zou leiden, als bedoeld in artikel 2:15, tweede lid, van de Awb. Zij is daarom van oordeel dat de ingebrekestelling op een geldige wijze is ingediend.
4. Verweerder heeft sinds 27 september 2022 herhaaldelijk gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid om in asielzaken de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Dit is gebeurd met opeenvolgende besluiten tot wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5. Gelet op de datum van de aanvraag is WBV 2023/3het in deze zaak toepasselijke wijzigingsbesluit. Dit besluit is echter naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2025en de conclusie van advocaat-generaal Medina van 12 december 2024. Dit betekent dat verweerder in dit geval in beginsel binnen zes maanden een beslissing op de aanvraag van eiser moest nemen.
6. Op 20 november 2024 is (met terugwerkende kracht tot 14 november 2024) een besluitmoratoriumin werking getreden voor vreemdelingen die, zoals eiser, afkomstig zijn uit Libanon. Met dat besluitmoratorium heeft verweerder gebruik gemaakt van de in artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid en de beslistermijn voor asielaanvragen van uit Libanon afkomstige vreemdelingen verlengd met één jaar, tot ten hoogste eenentwintig maanden.
7. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw 2000 is een besluitmoratorium ook van toepassing op asielaanvragen waarop nog niet is beslist, daaronder ook begrepen asielaanvragen waarvan de oorspronkelijke beslistermijn al is verstreken op het moment van inwerkingtreding van het moratorium. Nu nog niet op de aanvraag is beslist en evenmin is gebleken dat (de aanvraag van) eiser niet valt onder het toepassingsbereik van het besluitmoratorium, is de termijn om op de aanvraag te beslissen met één jaar verlengd.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder in dit geval binnen achttien maanden een beslissing op de aanvraag van eiser moest nemen. Omdat hij dit heeft nagelaten en hij een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen, was bij het instellen van het beroep voldaan aan de eisen genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu niet gebleken is dat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist en niet geoordeeld kan worden dat het beroep onredelijk laat is ingediend, is dit beroep gegrond en moet het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag worden vernietigd.
9. De rechtbank zal verder een termijn stellen waarbinnen verweerder het besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken. Zij hanteert daarbij in asielzaken in beginsel de volgende termijnen. Als de vreemdeling nog niet is gehoord over de reden voor zijn aanvraag: een termijn van acht weken om hem alsnog te horen en daarna een termijn van acht weken om te beslissen, waarbij verweerder in ieder geval binnen zestien weken moet beslissen. Als de vreemdeling wel al is gehoord: een termijn van acht weken om alsnog te beslissen. Als de bovengrens van 21 maanden, genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, (bijna) is overschreden stelt de rechtbank de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is.
10. Uit de stukken is niet gebleken dat eiser al nader is gehoord. Daarnaast is de bovengrens van 21 maanden inmiddels overschreden. De rechtbank zal daarom in dit geval verweerder opdragen om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak het besluit op de aanvraag te nemen en bekend te maken. In wat in de beroepsgronden is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere (kortere) termijn vast te stellen.
11. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Zij zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
12. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 453,50 waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van € 907,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het hierbij uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit en de zaak van eenvoudige aard is. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.