Overwegingen
1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Op 9 december 2024 heeft de gemeente Amsterdam, namens verweerder, schriftelijk laten weten dat de LVVper 1 januari 2025 wordt beëindigd. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze brief. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is.De rechtbank stelt vast dat verweerder nog niet op de bezwaarschriften heeft beslist. In twee zakenstelt de gemachtigde dat de betreffende eisers ook na 1 januari 2025 opvang hebben genoten, vanwege een latere vertrekdatum respectievelijk uitstel van vertrek om medische redenen (artikel 64 van de Vw). Dit laat onverlet dat de betreffende eisers hun bezwaarschriften niet hebben ingetrokken en verweerder ook in die zaken nog dient te beslissen.
4. Verweerder voert in zijn verweerschrift van 1 september 2025 aan dat de beslistermijn een aanvang neemt op 1 januari 2025, omdat op die datum de feitelijke handeling plaatsvindt, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder is de beslistermijn op 4 februari 2025 verlengd. Daardoor is de ingebrekestelling van 10 april 2025 prematuur en is verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd door de inwerkingtreding van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in Vreemdelingenzaken per 15 april 2025.
5. De rechtbank is het met verweerder eens dat de brief van 9 december 2024 niet zelf de feitelijke handeling, als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw is, maar volgt verweerder niet in zijn conclusie dat de ingebrekestelling van 10 april 2025 prematuur is. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht. Vanuit het oogpunt van rechtsbescherming is het wenselijk dat bezwarende of anderszins nadelige handelingen met betrekking tot de opvang ook schriftelijk worden medegedeeld. Dit heeft verweerder gedaan door op 9 december 2024 schriftelijk te laten weten dat de opvang in de LVV vanaf 1 januari 2025 eindigt. Naar het oordeel van de rechtbank dient, naar analogie van artikel 6:8 van de Awb, het moment waarop de handeling bekend is gemaakt, in dit geval 9 december 2024, aangemerkt te worden als het moment waarop de beslistermijn overeenkomstig artikel 7:10, derde lid, van de Awb, gaat lopen. Verweerder heeft binnen deze beslistermijn, op 4 februari 2025, de beslistermijn verdaagd, waardoor de beslistermijn twaalf weken bedroeg en op
6. Verweerder erkent dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk gegrond. De rechtbank moet een beslissing nemen over de dwangsom en een nadere beslistermijn bepalen.
7. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
8. Gelet op het voorgaande, is de ingebrekestelling van 10 april 2025 geldig. Omdat de ingebrekestelling is ingediend voor 15 april 2025, is verweerder aan eisers een bestuurlijke dwangsom verschuldigd. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-. Niet in geschil is dat verweerder - indien verschuldigd - slechts éénmaal de dwangsom heeft verbeurd aan de eisers gezamenlijk, aangezien gemachtigde namens eisers heeft verzocht te beslissen overeenkomstig de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 juni 2025en de gemachtigde voorts in vergelijkbare zaken ter zitting van de zittingsplaats Groningen heeft onderschreven dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
9. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
10. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
11. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 1 september 2025 verzocht om een beslistermijn van twaalf weken op te leggen, gerekend vanaf de uitspraak op de beroepen. Verweerder geeft hierbij aan dat het gaat om een zeer groot aantal bezwaarschriften. Verder schrijft verweerder dat de dossiers, ondanks herhaalde verzoeken aan de gemeente Amsterdam, nog niet zijn ontvangen. Ten slotte zal verweerder (nagenoeg) alle vreemdelingen die bezwaar hebben gemaakt, dienen te horen. De gemachtigde van eisers stelt in zijn brief van 12 september 2025 onder omstandigheden en in overleg met verweerder te willen afzien van het recht om te worden gehoord. Dit doet er niet aan af dat verweerder in beginsel eisers moet horen en dat zij daar in het inleidend bezwaarschrift ook expliciet om hebben gevraagd. De rechtbank volgt verweerder in zijn verzoek om een langere beslistermijn dan twee weken. Verweerder moet daarom het besluit nemen binnen twaalf weken. Dit is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het grote aantal bezwaarschriften, passend om tot een zorgvuldige beslissing op de bezwaarschriften te komen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
12. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en overeenkomstig hetgeen onder 8 is overwogen ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom, dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank sluit ten aanzien van het maximum aan bij hetgeen in de vrijwel identieke zaken door deze rechtbank in andere zittingsplaatsen wordt opgelegd en het beleid zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.