ECLI:NL:RBDHA:2025:19217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.26038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse jongvolwassene en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 oktober 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse jongvolwassene, eiseres, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres heeft op 5 februari 2025 asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk als verantwoordelijk land werd aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening niet van toepassing zou zijn. De rechtbank wijst erop dat de asielrelaties van eiseres en haar adoptiemoeder aan elkaar kunnen raken en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de familieband tussen hen. De rechtbank benadrukt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zonder meer kan worden toegepast, vooral niet gezien de kwetsbare positie van eiseres als jongvolwassene. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres en verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.26038 (beroep) en NL25.26039 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster] , eiseres/verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Latul).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 16 september 2025 op zitting behandeld. Bij deze zitting waren de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Gemachtigde van eiseres gaf aan dat haar cliënt niet aanwezig kon zijn in verband met ziekte van haar moeder, maar dat zij dat wel graag zou willen.
De rechtbank heeft daarop de behandeling van de zaak op zitting - met toestemming van partijen - aangehouden tot 22 september 2025.
1.3.
Verweerder heeft op 19 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 22 september 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening voortgezet. Aan deze zitting hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en [tolk] als tolk deelgenomen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [datum] 2006. Zij heeft op 5 februari 2025 asiel aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Verweerder heeft daarentegen onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [1] . Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Eiseres is door Frankrijk in het bezit gesteld van een (Schengen)visum, welke geldig is van 18 december 2024 tot 20 januari 2025. Om die reden heeft Nederland op 7 maart 2025 bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan voor eiseres. Frankrijk heeft dit verzoek op 8 mei 2025 geweigerd. Nederland heeft op 13 mei 2025 Frankrijk verzocht tot heroverweging en eiseres wel over te nemen. Frankrijk heeft dit verzoek op 30 mei 2025 geaccepteerd op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
Mag verweerder ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiseres voert aan dat verweerder niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De asielprocedure in Frankrijk is dusdanig gebrekkig, dat eiseres daar niet haar asielprocedure kan doorlopen. In Frankrijk zal eiseres geen toegang hebben tot rechtsbijstand en opvang, terwijl zij als alleenstaande jongvolwassen vrouw kwetsbaar is. De opvanglocaties zitten vol en de omstandigheden zijn er zo slecht dat sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM [3] . Eiseres verwijst naar het AIDA rapport van 11 juni 2025 (update 2024) [4] . Eiseres doet in dit verband ook een beroep op het arrest Tarakhel [5] .
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft onder meer in haar uitspraak van 11 april 2025 [6] geoordeeld dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Ten aanzien van het door eiseres in beroep overgelegde AIDA-rapport (update 2024) verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2025 [7] . Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst dan volgt uit de landeninformatie die de Afdeling eerder heeft betrokken bij de beoordeling. Eiseres heeft onvoldoende geconcretiseerd waarom verweerder in haar geval zou moeten afwijken van dit oordeel.
6.2
Ook het persoonlijk relaas van eiseres leidt niet tot de conclusie dat zij bij overdracht naar Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiseres is niet eerder als Dublinclaimant overgedragen aan Frankrijk en kan dus niet uit eigen ervaring vertellen over de kwaliteit van de asielprocedure en de toegang tot de opvang voor Dublinclaimanten in Frankrijk. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat eiseres als Dublinclaimant overeenkomstig de internationale verplichtingen zal worden behandeld.
6.3
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het arrest Tarakhel, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest volgt dat de verzoekende lidstaat – in dit geval dus Nederland – voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij vanwege individuele omstandigheden bijzonder kwetsbaar is, dan wel behoort tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties geen adequate opvang of zorg kan krijgen in Frankrijk. Van eiseres mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen in de Franse opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor haar niet is of dat de Franse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is.
6.4 De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding eiseres te volgen in haar stelling dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat de minister garanties had moeten vragen over de opvang van eiseres. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had verweerder aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
7. Eiseres voert aan dat zij door het bestreden besluit gescheiden wordt van haar adoptiemoeder en diens kinderen. Eiseres is samen met haar adoptiemoeder en diens gezin naar Frankrijk en Nederland gereisd. Verweerder heeft de asielaanvraag van haar adoptiemoeder en haar broertjes en zusjes wel in behandeling genomen. Eiseres zal als enige worden overgedragen aan Frankrijk. Als zij als enige van haar familie wordt overgedragen aan Frankrijk, zal dit ernstige gevolgen hebben voor haar psychische gesteldheid. Eiseres is afhankelijk van haar adoptiemoeder. Eiseres meent dat verweerder aanleiding had moeten zien om het asielverzoek van eiseres aan zich te trekken wegens humanitaire redenen, het belang van de eenheid van het gezin en de kwetsbare positie van eiseres als jongvolwassene. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij al sinds het overlijden van haar biologische moeder (twaalf jaar geleden) bij het gezin van haar tante woont. Haar tante heeft haar later geadopteerd. Eiseres functioneert binnen de familie van haar adoptiemoeder als gezinslid en kan niet van haar familie gescheiden worden. Eiseres heeft dit in beroep onderbouwd met een kopie van een adoptiebrief, foto’s en het verslag van het gehoor van haar adoptiemoeder. Eiseres is kwetsbaar en getraumatiseerd door wat haar is overkomen in haar land van herkomst. Het ligt in de rede om het asielverzoek van eiseres samen met de asielaanvraag van haar adoptiemoeder in Nederland te behandelen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de adoptiebrief kan worden opgevraagd en ook de overlijdensakte van haar biologische moeder.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen individuele bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe leiden dat bij overdracht naar Frankrijk sprake is van onevenredige hardheid. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde gezinsband met haar adoptiemoeder niet is onderbouwd. De in beroep overgelegde afbeelding van een adoptiebrief leidt niet tot een ander oordeel nu verweerder dit document niet op echtheid kan onderzoeken. De foto’s tonen ook niet de gestelde gezinsband aan. Daargelaten dat eiseres geen gezinslid is in de zin van de Dublinverordening, is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [8] het bestaan van een gezinsband ook geen reden om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres is meerderjarig en de gestelde afhankelijkheid is niet aannemelijk gemaakt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiseres geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hierbij overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan, in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend asielverzoek te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Die bevoegdheid strekt ertoe elke lidstaat de mogelijkheid te bieden om zelfstandig – uit politieke, humanitaire of praktische overwegingen – te besluiten een verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij volgens de criteria van de Dublinverordening niet de verantwoordelijke lidstaat. [9] In het beleid van verweerder staat dat hij van deze bevoegdheid terughoudend gebruik maakt, zoals in de omstandigheid dat een overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen vanwege bijzondere individuele omstandigheden [10] .
9.2. Uit de preambule bij de Dublinverordening, overweging 14, volgt dat overeenkomstig het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan. Uit overweging 15 volgt dat de gezamenlijke behandeling van verzoeken om internationale bescherming van de leden van een gezin door dezelfde lidstaat ervoor zorgt dat de verzoeken grondig worden behandeld en de beslissingen daarover coherent zijn en dat gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval, in het licht van de uitgangspunten zoals geformuleerd in de preambule, nader onderzoek had moeten doen naar de familierelatie tussen eiseres en haar adoptiemoeder. Het standpunt van verweerder, dat de adoptiebrief niet onderzocht kan worden op echtheid nu hiervan slechts een afbeelding is overgelegd, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende. Verweerder had eiseres de mogelijkheid kunnen bieden om het origineel op te vragen. Eiseres en haar adoptiemoeder hadden daarnaast bevraagd kunnen worden over de adoptie en over hun familieband. Uit het ‘Aanmeldgehoor Dublin’ van eiseres blijkt niet dat verweerder hierover vragen heeft gesteld. Ook in het voornemen is niet kenbaar gemaakt dat er werd getwijfeld aan de familieband en dat eiseres de adoptie nader moest onderbouwen. Ten tijde van het voornemen (27 maart) was immers nog sprake van een gezamenlijk claimverzoek voor de hele familie (eiseres, haar adoptiemoeder en diens kinderen) aan Frankrijk. Frankrijk heeft in eerste instantie het overnameverzoek geweigerd. Uit die weigering blijkt onder meer dat Frankrijk het van belang acht om de asielverzoeken van één familie samen te behandelen, onder verwijzing naar overweging 15 uit de preambule van de Dublinverordening. Verweerder heeft niet toegelicht waarom hij daarop enkel voor eiseres om heroverweging heeft verzocht. Verweerder heeft zich voor het eerst in het bestreden besluit kenbaar op het standpunt gesteld dat de familierelatie tussen eiseres en haar adoptiemoeder niet wordt gevolgd en dat zij gescheiden van de rest van de familie zal worden overgedragen.
9.4.
De rechtbank acht nader onderzoek ook van belang in het licht van de overwegingen 14 en 15 van de preambule van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat het onwenselijk is om een familie in deze fase van de asielprocedure van elkaar te scheiden, nu hun asielrelazen nog inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Dit is in het geval van eiseres en haar adoptiemoeder te meer van toepassing, omdat uit het aanmeldgehoor [11] van de adoptiemoeder volgt dat de redenen voor vertrek uit Nigeria te maken heeft met de problemen van eiseres in het land van herkomst. Zo verklaart de adoptiemoeder op de vraag wat de reden is dat zij Nigeria hebben verlaten onder meer dat eiseres seksueel is misbruikt door haar vader (die nog wel leeft) en dat hij haar verkoopt aan andere mannen. Hij bedreigt eiseres en wil haar vermoorden. [12] De rechtbank leidt hieruit af dat de asielrelazen van eiseres en haar adoptiefamilie elkaar (kunnen) raken.
Dat eiseres meerjarig is (18 jaar) en daarom niet als gezinslid in de zin van de Dublinverordening kan worden beschouwd, laat onverlet dat zij wel als familielid zou kunnen worden aangemerkt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres weliswaar meerderjarig is, maar zij als 18-jarige nog steeds jong is en afhankelijk van haar adoptiemoeder. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020 maakt het voorgaande niet anders, nu die uitspraak over een andere situatie gaat waarbij sprake was van gezinshereniging. In onderhavige zaak gaat het juist om een familieleden die samen zijn gereisd en samen hun vlucht naar Europa hebben afgelegd. Zij wensen vooral niet van elkaar gescheiden te worden.
9.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, door eiseres geen mogelijkheid te bieden haar adoptie te onderbouwen in de besluitvormingsfase. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiseres geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11. Nu op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst de voorlopige voorziening daarom af.
11.1.
Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2025;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vw.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Pagina’s 113-114 en 122-123.
5.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland.
8.Uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:893.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 4 oktober 2018, Fathi, C-56/17, EU:C:2018:803, punt 53.
10.Paragraaf C2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (C).
11.Van 8 september 2025.
12.Rapport Aanmeldgehoor Benson Bose Joy, 8 september 2025, pagina 9.