ECLI:NL:RBDHA:2025:19220
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A.M. de Wit
- M.E. Jans
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige door Turkse onderdaan met mvv-vereiste en hardheidsclausule
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘arbeid als zelfstandige’. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser had eerder meerdere aanvragen ingediend, waarvan de eerste twee zijn afgewezen en in rechte vaststaan. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.
Eiser voert aan dat het mvv-vereiste in strijd is met het Turks associatierecht en dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die hem vrij zouden moeten stellen van dit vereiste. De rechtbank overweegt echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die een vrijstelling rechtvaardigen. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd en dat de gevolgen van een tijdelijke terugkeer naar Turkije niet voldoende zijn aangetoond. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep.
De rechtbank wijst erop dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.