ECLI:NL:RBDHA:2025:1928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2025, wordt het beroep van eiser, een Nigerese nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 4 februari 2025 zijn zaak voor de rechtbank gebracht, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Frankrijk in een mensonwaardige situatie terecht zal komen, zorgvuldig overwogen. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport, dat aangeeft dat een aanzienlijk percentage vluchtelingen in Frankrijk geen opvang krijgt. Hij betoogt dat de Franse autoriteiten verantwoordelijk moeten zijn voor de opvang en niet een vrijwilligersorganisatie zoals het Rode Kruis. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van een reëel risico op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2271
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Burema),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: I.A.G. Lodders).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Nigerese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Hiertoe voert eiser aan dat hij in Frankrijk in een mensonwaardige situatie terecht zal komen. Uit het AIDA-rapport, update 2023, blijkt dat 42% van de vluchtelingen in Frankrijk geen opvang krijgt. Eind 2023 was het percentage Dublinclaimanten die opvang kreeg slechts 29,6%. Eiser heeft tijdens zijn vorige verblijf in Frankrijk wel een telefoonnummer gekregen om opvang te kunnen vragen bij het Rode Kruis in Frankrijk, maar het is onzeker of er plek beschikbaar is en deze is ook maar voor maximaal 15 dagen beschikbaar. Bovendien wordt de opvang verzorgt door het Rode Kruis. Eiser betoogt dat de Franse autoriteiten zelf voor opvang moeten zorgen en niet een vrijwilligersorganisatie zoals het Rode Kruis. De opvangsituatie in Frankrijk is sinds het AIDA-rapport, update 2022, niet zichtbaar verbeterd. De langdurig slechte opvangsituatie in Frankrijk is daarom een schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser stelt verder dat de minister aanvullende garanties moet vragen aan de Franse autoriteiten dat hij opvang en juridische ondersteuning krijgt. Eiser heeft tijdens zijn vorige verblijf in Frankrijk wel een advocaat toegewezen gekregen, maar heeft sinds de kennismaking geen contact met de advocaat gehad.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid voor Dublinclaimanten ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 9 oktober 20232 bevestigd. De Afdeling heeft dit oordeel herhaald in de uitspraak van 30 augustus 20243. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Frankrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Als eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, zal pas sprake zijn van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraken van 9 oktober 2023 en 30 augustus 2024 dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Afdeling heeft in die uitspraken geoordeeld dat het AIDA-rapport over Frankrijk, update 2023, geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige AIDA-rapportages over Frankrijk. Het is niet gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op

2.ECLI:NL:RVS:2023:3737.

een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft met zijn verwijzing naar het AIDA-rapport, update 2023, daarom niet aannemelijk gemaakt dat er in Frankrijk structurele, ernstige opvangproblemen zijn. Ook uit de persoonlijke ervaringen van eiser kan dat niet worden afgeleid. Eiser werd tijdens zijn vorige verblijf in Frankrijk niet aan zijn lot overgelaten, want hij kreeg van de Franse autoriteiten een telefoonnummer van een organisatie die opvang kon bieden en hij heeft ook een advocaat toegewezen gekregen. Verder hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, mag van hem worden verwacht dat hij hierover klaagt bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De minister hoeft geen aanvullende garanties te vragen aan de Franse autoriteiten nu uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en er geen omstandigheden zijn genoemd die hiertoe aanleiding geven. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
8. Eiser voert verder aan dat Frankrijk zijn eerdere asielverzoeken heeft afgewezen en dat het dus aannemelijk is dat Frankrijk ook zijn huidige asielverzoek zal afwijzen.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover eiser bedoelt dat hij bij overdracht aan Frankrijk vreest voor indirect refoulement, is in het bestreden besluit terecht gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 20234. Uit dat arrest volgt dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement. Dit is alleen anders als niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land omdat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er in dat land sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.5 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van structurele systeemfouten in de asielprocedure, waardoor niet zou kunnen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank onderzoekt daarom niet of er bij overdracht aan Frankrijk een risico is op indirect refoulement.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

10. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in eisers persoonlijke ervaringen in Frankrijk geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Eiser vreest door zijn persoonlijke ervaringen in Frankrijk voor overdracht naar Frankrijk. Eiser heeft al twee keer een negatief oordeel op zijn asielaanvragen in Frankrijk ontvangen. Hij is bang om dakloos te worden in Frankrijk, gelet op het feit dat Niger geen laissez passer voor eiser wil afgeven.
________________
4 ECLI:EU:C:2023:934.
5 Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om een verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de Dvo neergelegde criteria daartoe niet verplicht. Verder staat er dat de minister deze bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming onverplicht aan zich te trekken in ieder geval gebruikt in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard is. De Franse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ondervindt met het krijgen van opvangvoorzieningen kan hij hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 februari 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.