2.3.De Afdeling volgt betrokkene niet zijn betoog in de schriftelijke uiteenzetting dat de minister rekening moet houden met de gevolgen die het vooruitzicht van een overdracht op de psychische gesteldheid van betrokkene zou kunnen hebben. Het arrest C.K. gaat namelijk niet over de aankondiging van de feitelijke overdracht op het moment dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft. Die aankondiging gebeurt immers als de vreemdeling nog in Nederland is en is ook geen onderdeel van de overdracht zelf. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4314, onder 6.1. (…)
34. Verzoeker heeft een rechtsmiddel aangewend tegen het overdrachtsbesluit en niet tegen de overdracht zelf. Om te kunnen beoordelen of het rechtsmiddel slaagt, zullen dan ook alle gevolgen van het vaststellen van het overdrachtsbesluit moeten worden beoordeeld. De rechtbank overweegt evenwel dat indien het beoordelen van ‘de gevolgen van de overdracht’ beperkt wordt tot het onderzoeken hoe de feitelijke tenuitvoerlegging van het overdrachtsbesluit kan plaatsvinden, niet alle mogelijke gevolgen van de overdracht voor de gezondheidstoestand bij dit onderzoek worden betrokken. De weerslag van de overdracht en de gevolgen van de overdracht kunnen zich, indien de asielzoeker kampt met zeer ernstige psychische en psychiatrische problematiek die zich uit in een reële suïcidedreiging, ook openbaren op een ander moment dan gedurende de feitelijke overdracht. Het treffen van voorzorgsmaatregelen voorafgaand, tijdens en kort na de overdracht kan in dat geval de volledige weerslag van de overdracht niet wegnemen, maar kan enkel voorkomen dat de aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene, zich niet zal voordoen in die korte tijdspanne van de feitelijke overdracht. Deze voorzorgsmaatregelen zullen volstaan om te voorkomen dat gedurende de feitelijke overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van verzoeker zal ontstaan. Het suïcide-risico zal zich immers niet verwezenlijken als verzoeker onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige zal reizen. Indien direct na de feitelijke overdracht van verzoeker ook de medische gegevens worden overhandigd en zoals in het hoofdgeding geadviseerd, verzoeker bij aankomst direct wordt overgedragen aan een behandelaar ter plaatse, zal het een suïcide-risico zich dan ook niet verwezenlijken.
35. Anders dan wanneer moet worden beoordeeld of artikel 3 van het EVRM aan de verwijdering op grond van richtlijn 2008/115 naar een derde land in de weg staat en moet worden nagegaan of de derdelander tijdens de verwijdering en daarna in het land van bestemming zorg ontvangt, mag verweerder er van uitgaan dat verzoeker in de verantwoordelijke lidstaat adequate opvangvoorzieningen, met inbegrip van medische voorzieningen, zal ontvangen. Het treffen van voorzorgsmaatregelen gedurende de feitelijke overdracht en het mogen aannemen dat na de overdracht en dus na het beëindigen van de verplichtingen die verweerder jegens verzoeker heeft, betekent niet dat iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand is weggenomen.
36. Indien iedere ernstige twijfel moet worden weggenomen en rekening moet worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien, kan een dergelijke beoordeling niet in alle gevallen worden beperkt tot het treffen van voorzorgsmaatregelen tijdens de feitelijke overdracht en het uitgaan van het interstatelijk vertrouwen in de verantwoordelijke lidstaat.
37. Het komt de rechtbank voor dat de autoriteiten van de betrokken lidstaat, de rechterlijke instanties daaronder begrepen, geen gegevens buiten beschouwing mogen laten. De autoriteiten moeten beoordelen wat het risico is dat een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand die de ernst van artikel 4 van het Handvest heeft zal ontstaan wanneer zij beslissen over de overdracht van de betrokkene of – in het geval van een rechterlijke instantie – oordelen over de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit.
38. Uit de medische informatie die verzoeker heeft overgelegd blijkt dat het vooruitzicht op een overdracht aan Kroatië en de angst waarmee dat gepaard gaat, een verhoging van het suïcide-risico veroorzaakt. Verzoeker vreest ook dat de Kroatische autoriteiten hem zullen terugsturen naar zijn land van herkomst. Het Hof heeft in haar arrest van 30 november 2023 in de gevoegde zaken C‑228/21, C‑254/21, C‑297/21, C‑315/21 en C‑328/21verduidelijkt dat -kort gezegd- de vrees voor een risico op indirect refoulement niet aan de orde kan worden gesteld bij het opkomen tegen een overdrachtsbesluit. Dat een risico op indirect refoulement niet relevant is voor de verantwoordelijkheidsbepaling, laat echter onverlet dat deze vrees, zelfs als die ongegrond is, een aandeel kan hebben in het risico dat verzoeker daadwerkelijk zijn voornemen tot suïcide ten uitvoer zal brengen.
39. In de medische informatie die verzoeker heeft overgelegd is weergegeven dat het ontvangen van een besluit van de IND een dergelijk moment is dat een verhoogde suïcidedreiging tot gevolg heeft. De enkele vrees om te worden overgedragen werkt, blijkens de medische informatie, als een trigger en lijkt de eerder ondergane trauma’s te reactiveren. Ook het enkele voorzicht op de overdracht kan bijdragen aan een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene. Ook indien dit vooruitzicht geen betrekking heeft op de feitelijke overdracht of de opvangvoorzieningen met inbegrip van gezondheidszorg in de verantwoordelijke lidstaat, maakt dit deel uit van de ‘weerslag van de overdracht’. Voor zover de Afdeling in haar eerdergenoemde uitspraak van 9 oktober 2025 heeft overwogen dat het arrest C.K. niet over de aankondiging van de feitelijke overdracht op het moment dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft gaat en die aankondiging geen onderdeel van de overdracht zelf is, overweegt de rechtbank dat dit weliswaar juist is. Echter, de thans gestelde prejudiciële vragen en de feiten en omstandigheden in het hoofdgeding verschillen van de prejudiciële vragen en feiten en omstandigheden in het geding waarin het arrest C.K is gewezen. De vraag of in wezen alle gevolgen van het vaststellen van het overdrachtsbesluit voor de gezondheidssituatie van een bijzonder ernstig zieke derdelander moeten worden betrokken bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit is in de procedure die tot het arrest C.K. heeft geleid eenvoudigweg niet aan de orde gesteld.
40. Indien onder de weerslag van de overdracht alle gevolgen voor de gezondheidstoestand van verzoeker die zijn te relateren aan de overdracht moeten worden begrepen, is het onderzoek naar deze gevolgen en daarmee de beoordeling of artikel 4 van het Handvest aan de overdracht in de weg staat niet volledig indien alleen wordt onderzocht onder welke voorwaarden de feitelijke overdracht kan plaatsvinden.
41. Indien met het treffen van voorzorgsmaatregelen wel gereisd kan worden, maar uit objectieve (medische) informatie volgt dat het vaststellen van een overdrachtsbesluit desondanks aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van een ernstig zieke vreemdeling heeft en deze gevolgen zich alleen niet precies tijdens de reis verwezenlijken, kan de overdracht bezwaarlijk worden toegestaan.
42. De rechtbank overweegt dat indien deze verslechtering zich niet voordoet, althans het risico op aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand niet aan de orde is, tijdens de behandeling van het verzoek om internationale bescherming door de verzoekende lidstaat, is de verergering van de gezondheidssituatie dus (afgezien van verergering door het ziekteverloop zelf) een gevolg van het overdrachtsbesluit. Daarmee maakt deze verslechtering deel uit van de weerslag van de overdracht. Dan kan de conclusie, naar het oordeel van de rechtbank, alleen luiden dat artikel 4 van het Handvest zich verzet tegen de uitvoering van het overdrachtsbesluit en zal de rechterlijke autoriteit deze overdracht dan ook moeten verbieden.
43. Het beperken van de feiten en omstandigheden die in ogenschouw moeten worden genomen verdraagt zich dan ook niet met het absolute karakter van het refoulementverbod en het moeten wegnemen van iedere twijfel dat de overdracht en meer in het bijzonder het vaststellen van het overdrachtsbesluit leidt tot een reëel en voorzienbaar risico op een schending van artikel 4 van het Handvest.
44. Het Hof heeft in het arrest C.K. het Unierecht, in afwijking van de Conclusie van de Advocaat-Generaal, aldus uitgelegd dat ‘niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een bijzonder slechte gezondheidstoestand op zich voor de betrokkene een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest kan inhouden, ongeacht de kwaliteit van de opvang en de zorg die aanwezig zijn in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek’ (punt 73).
45. In de nationale rechtsorde wordt onder de term ‘de overdracht op zich’ begrepen de feitelijke overdracht. Om die reden wordt het arrest C.K. van 16 februari 2017 aldus uitgelegd dat uitsluitend hoeft te worden beoordeeld of de betrokken derdelander kan reizen en welke maatregelen gedurende die reis moeten worden getroffen.
46. De rechtbank meent echter uit het arrest C.K. af te leiden dat met ‘de overdracht op zich’ is gepreciseerd dat een onmenselijke of vernederende behandeling zich ook kan voordoen indien niet ernstig moet worden gevreesd voor tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Totdat het Hof het arrest C.K. heeft gewezen werd immers alleen beoordeeld of het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers zodanige tekortkomingen vertoonden dat de overdracht moest worden verboden. De rechtbank leidt dit af uit de overwegingen van het Hof dat het in artikel 4 van het Handvest neergelegde verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van wezenlijk belang is, aangezien het absoluut is omdat het nauw is verbonden met de eerbiediging van de in artikel 1 van het Handvest bedoelde menselijke waardigheid.
47. De rechtbank overweegt dat om iedere ernstige twijfel over een schending van artikel 4 van het Handvest als gevolg van de overdracht weg te nemen, is vereist dat de wijziging in de gezondheidssituatie moet worden onderzocht. Afhankelijk van de onderliggende psychische en psychiatrische problematiek en meer in het bijzonder de ernst hiervan, kan dit betekenen dat reeds de bekendmaking van een overdrachtsbesluit of de aankondiging van de feitelijke overdracht tot een verergering van de ziektebeeld leidt en tot een verhoging van het suiciderisico. Deze fase waarin een verergering optreedt kan niet buiten beschouwing worden gelaten bij het beoordelen wat de weerslag van de overdracht op de gezondheidssituatie is en kan ook niet worden weggenomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis.
48. De rechtbank overweegt dat de nationale jurisprudentie wellicht is ingegeven doordat BMA onderkent dat zij niet kunnen beoordelen of de overdracht in het kader van ‘de Dublinprocedure’ zelf zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie van een vreemdeling of dat er een aanzienlijk risico daarop bestaat. De rechtbank overweegt echter dat dit nu juist de beoordeling is die moet worden verricht in het geval verweerder verzoeker, die kampt met bijzonder ernstige psychische en psychiatrische problemen, wil overdragen aan Kroatië. Het is in het hoofdgeding dus de vraag of verweerder kan volstaan met het vragen van advies aan BMA of verzoeker kan reizen en of specifieke reisvoorwaarden gedurende of direct na de overdracht noodzakelijk zijn. BMA onderzoekt uitsluitend deze vragen en geeft aan de volledige weerslag van de overdracht niet te kunnen beoordelen omdat dit speculatief van aard is.
49. De rechtbank overweegt voorts dat een beoordeling van het refoulementrisico altijd speculatief van aard zal zijn omdat het een risicotaxatie behelst. Of een suiciderisico zich zal verwezenlijken en of dit risico reëel en voorzienbaar is, vereist in wezen niet alleen een juridische beoordeling, maar ook een medische beoordeling. Deze taxatie kan echter niet door BMA worden verricht en indien behandelaars een uitspraak doen over het suïcide-risico ook niet door BMA volledig worden weerlegd. Indien evenwel niet kan worden uitgesloten dat een handeling van de autoriteiten, zoals het nemen van een overdrachtsbesluit en het voornemen om dit uit te voeren, resulteert in een onmenselijke of vernederende behandeling, zal dit bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit moeten worden betrokken.
50. In het hoofdgeding rijst gelet op de door verzoeker overgelegde objectieve medische informatie de vraag of het toetsingskader zoals het Hof dit in het arrest C.K uiteen heeft gezet en de wijze waarop dit thans in de nationale rechtspraktijk wordt toegepast, daadwerkelijk een beoordeling van de volledige weerslag van het overdrachtsbesluit op de gezondheidssituatie van verzoeker omvat en of uitgesloten is dat het nemen en uitvoeren van het overdrachtsbesluit zal resulteren in een schending van artikel 4 van het Handvest.
51. De rechtbank overweegt dat in het hoofdgeding de suïcide-dreiging deels voortkomt uit de vrees van verzoeker om aan Kroatië te worden overgedragen vanwege eerdere ervaringen die hij als vernederend en bedreigend heeft ervaren en omdat hij vreest te worden gerefouleerd naar Rusland. Deze subjectieve vrees van verzoeker uit zich in suïcidale uitingen en ernstige psychische klachten. De rechtbank overweegt dat deze subjectieve vrees die tot een bijzonder ernstige gezondheidssituatie leidt, niet kan worden beheerst door het treffen van voorzorgsmaatregelen tijdens de overdracht en de uitwisseling van gezondheidsgegevens voordat een overdracht wordt verricht zoals bedoeld in artikelen 31 en 32 van Verordening 604/2013 en met een fysieke overdracht aan een behandelaar aan Kroatië. Ook indien in Kroatië een vergelijkbare behandeling mogelijk is en de behandeling die eiser thans ondergaat medisch gezien op dezelfde wijze kan worden voortgezet, zal dit de angst bij verzoeker niet wegnemen en juist het risico op een suïcide vergroten.
52. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat een situatie als omschreven in punt 79 in het arrest C.K. van 16 februari 2017 in het hoofdgeding niet aan de orde is. Er is geen enkele indicatie dat verzoeker een suïcidedreiging voorwendt en alleen om een mogelijke overdracht te voorkomen dreigt met zelfdoding. Verzoeker kampt met bijzonder ernstige psychische en psychiatrische klachten die voorkomen uit ondergane trauma’s in zijn land van herkomst en in de verantwoordelijke lidstaat voorafgaand aan zijn inreis in Nederland en zich uiten in doorleefde gevoelens van suïcide en concrete plannen om deze uit te voeren.
53. Indien vanuit medisch oogpunt door het BMA niet kan worden beoordeeld of een suiciderisico zich zal verwezenlijken in de situatie dat dit verband houdt met de vrees voor de overdracht en uit objectieve medische gegevens blijkt dat het vooruitzicht op de overdracht een trigger is die het suiciderisico activeert en vergroot, kan in wezen uitsluitend door de overdracht te verbieden worden voorkomen dat de overdracht zelf resulteert in een schending van artikel 4 van het Handvest. Indien het risico op een suïcide voortkomt uit vrees om te worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat, eindigt die vrees niet als de feitelijke overdracht is gerealiseerd en zal die subjectieve vrees mogelijk zelfs niet afnemen na continuering van de behandeling.
54. Het treffen van voorzorgsmaatregelen voorafgaand, tijdens en kort na de overdracht neemt de volledige weerslag van de overdracht niet weg, maar kan enkel voorkomen dat in die korte tijdspanne van de feitelijke overdracht de aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene, zich niet zal voordoen. Voorkomen moet echter worden dat door het nemen van een overdrachtsbesluit en de uitvoering hiervan, deze achteruitgang van de gezondheidstoestand het lijden en de psychische nood bij verzoeker zodanig verergert dat hij zichzelf doodt om de overdracht aan Kroatië te verhinderen.
55. Verzoeker heeft het recht om een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen tegen het overdrachtsbesluit en verzoeker heeft een grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte. De rechtbank kan uitsluitend waarborgen dat het overdrachtsbesluit voor verzoeker niet uitmondt in een reëel risico dat hij wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest, indien de rechtbank alle gevolgen van het nemen van het overdrachtsbesluit voor de bijzonder slechte gezondheidstoestand van verzoeker in ogenschouw kan nemen bij de rechterlijke controle van dit besluit.
56. Indien de rechterlijke controle beperkt moet blijven tot het nagaan of de feitelijke reisvoorwaarden zoals die door BMA zijn geadviseerd voorkomen dat verzoeker gedurende de in tijd beperkte feitelijke overdracht zichzelf kan doden en tot het nagaan of ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ziet de rechtbank niet in hoe deze rechterlijke controle een daadwerkelijk rechtsmiddel kan zijn. De rechtbank betrekt hierbij dat de bewijspositie voor verzoeker om aannemelijk te maken dat het overdrachtsbesluit moet worden vernietigd omdat hij door dit besluit een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest buitengewoon precair is. Vanuit medische oogpunt kan door BMA geen valide uitspraak worden gedaan over het risico dat de gevoelens van suïcide zullen leiden tot een geslaagde suïcide. Verzoeker kan alleen verklaren hoe hij zich voelt en dat hij vreest dat zijn psychische nood zo groot is dat hij geen andere uitweg ziet dan zichzelf van het leven te beroven vanwege de mogelijke overdracht aan Kroatië en kan hiervoor geen andere bewijsmiddelen aandragen dan de informatie van zijn behandelaars. De gevolgen van het overdrachtsbesluit voor zijn gezondheidssituatie houden immers geen verband met het tekortschieten van het systeem van de asielprocedure en de opvang in Kroatië. De behandelaars van verzoeker hebben beoordeeld hoe de gezondheidssituatie van verzoeker is, welke behandeling en behandelingsduur noodzakelijk is en welke omstandigheden het risico op suïcide luxeren en daardoor vergroten. De behandelaars van een patiënt met zeer ernstige geestelijke problematiek zullen geen behandeling aanbieden indien de onderliggende problematiek dit niet vereist en zullen in het kader van die behandeling wel kunnen beoordelen of uitingen van suïcide doorleefd zijn en welke feiten en omstandigheden leiden tot een toename van het uiten van suïcidegevoelens. Er is in het hoofdgeding dus sprake van een suiciderisico dat is onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank vraagt het Hof daarom of niet alleen de weerslag van de overdracht, maar de gehele weerslag van het overdrachtsbesluit op de gezondheid van verzoeker moet worden beoordeeld bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit. Het Hof heeft in het arrest C.K. verduidelijkt dat artikel 4 van het Handvest een algemene regeling is en een schending van artikel 4 van het Handvest ook gelegen kan zijn in feiten en omstandigheden die geen verband houden met het systeem van de asielprocedure en de opvang. In de procedure die heeft geleid tot het arrest C.K. volstond het wellicht om te bezien op welke wijze de feitelijke overdracht kon plaatsvinden. In het hoofdgeding blijkt echter uit objectieve medische informatie dat het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van verzoeker niet alleen is gelegen in het moeten reizen, maar ook in het vooruitzicht dat hij zal worden overgedragen.
II De weerslag van de opschorting van de overdracht op de gezondheidssituatie
57. De rechtbank heeft er reeds op gewezen dat verzoeker een rechtsmiddel heeft aangewend tegen het overdrachtsbesluit en dat de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit daarom impliceert dat alle gevolgen van het vaststellen van het overdrachtsbesluit moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft hiervoor uiteengezet waarom de rechtbank meent dat uitsluitend kan worden gewaarborgd dat het overdrachtsbesluit voor verzoeker niet resulteert in een reëel risico dat hij wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest, indien de rechtbank alle gevolgen van het vaststellen van het overdrachtsbesluit voor de bijzonder slechte gezondheidstoestand van verzoeker in ogenschouw kan nemen bij de rechterlijke controle van dit besluit.
58. Het Hof heeft in het arrest C.K. onder meer voor recht verklaard dat in de hypothese waarin voorzorgsmaatregelen, gelet op de bijzondere ernst van de aandoening van de betrokken asielzoeker, niet zouden volstaan om te verzekeren dat zijn overdracht geen reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal inhouden, de autoriteiten de uitvoering van de overdracht van de betrokkene moeten opschorten zolang deze door zijn toestand niet in staat is een dergelijke overdracht te ondergaan. Ook heeft het Hof voor recht verklaard dat de verzoekende lidstaat in voorkomend geval, wanneer hij merkt dat de gezondheidstoestand van de betrokken asielzoeker op korte termijn niet zal verbeteren of dat opschorting van de procedure gedurende lange tijd de toestand van de betrokkene achteruit zou kunnen doen gaan, ervoor kan kiezen om het verzoek zelf te behandelen door gebruik te maken van de discretionaire bepaling van artikel 17, lid 1, van Verordening 604/2013.
59. De rechtbank verzoekt het Hof om nader te preciseren of in de situatie waarin uit objectieve gegevens blijkt dat de opschorting van de procedure gedurende lange tijd de toestand van verzoeker achteruit zou kunnen doen gaan, deze opschorting, en meer in het bijzonder de duur van deze opschorting, betrokken moet worden bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit.
60. Aangezien artikel 4 van het Handvest algemeen en absoluut is, komt het de rechtbank voor dat indien uit objectieve gegevens blijkt dat de opschorting van de overdracht op zichzelf een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de derdelander, althans in aanzienlijke mate bijdraagt aan deze achteruitgang, de gevolgen van de opschorting niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
61. Indien de overdracht, waaronder begrepen de gevolgen van het nemen van een overdrachtsbesluit, het vooruitzicht op de overdracht en de feitelijke overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene tot gevolg heeft en het lijden dat voortkomt uit de psychische en psychiatrische gezondheid van verzoeker wordt verergerd of dreigt te worden verergerd en de ernst heeft die artikel 4 Handvest minimaal vereist, zal de rechtbank, gelet op het absolute karakter van het refoulementverbod, om een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden het overdrachtsbesluit moeten vernietigen. Het volstaat dan niet om voorzorgsmaatregelen te nemen om zodoende de verwezenlijking van het risico op een schending van artikel 4 Handvest gedurende de feitelijke overdracht weg te nemen. De rechtbank overweegt dat het dan mogelijk ook niet volstaat om slechts te bepalen dat de feitelijke overdracht op dat moment niet kan plaatsvinden en moet worden opgeschort. Indien het Hof artikel 4 Handvest op de door de rechtbank voorgestane wijze aldus uitlegt dat alle gevolgen van het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat in ogenschouw moeten worden genomen bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit, kan de rechtbank in het hoofdgeding alleen uitsluiten dat het overdrachtsbesluit resulteert in een onmenselijke en vernederende behandeling indien de rechtbank de overdracht absoluut verbiedt en dus bepaalt dat de overdracht in de gehele overdrachtstermijn niet zal kunnen plaatsvinden.
62. De rechtbank zal in dat geval verweerder niet opdragen om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Het Hof heeft immers reeds verduidelijkt dat de discretionaire bepaling gelezen in samenhang met artikel 4 van het Handvest, niet aldus kan worden uitgelegd dat zij een verplichting inhoudt om er op deze manier gebruik van te maken. Of verweerder gebruikt maakt van zijn bevoegdheid is evenwel in het hoofdgeding bij deze uitlegging van het Unierecht niet relevant omdat verweerder alsdan verplicht is om het verzoek om internationale bescherming te behandelen. Artikel 3, tweede lid, van Verordening 604/213 bepaalt immers dat indien de overdracht niet kan plaatsvinden, de lidstaat die belast is met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, de verantwoordelijke lidstaat wordt. Indien verweerder verplicht is om het verzoek om internationale bescherming te behandelen omdat artikel 4 van het Handvest in de weg staat aan het nemen van een overdrachtsbesluit, hoeft verweerder niet langer te beoordelen of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen.
63. Het Hof heeft in het arrest C.K. overwogen dat de asielzoeker volgens artikel 29, lid 1, van Verordening 604/2013 door de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat wordt overgedragen zodra dit praktisch mogelijk is en dat uit artikel 9 van de Uitvoeringsverordening voortvloeit dat de gezondheidstoestand van de asielzoeker wordt beschouwd als een feitelijke omstandigheid op grond waarvan de overdracht kan worden uitgesteld (punt 86). De rechtbank overweegt evenwel dat indien de overdracht in strijd moet worden geacht met artikel 4 van het Handvest vanwege de gevolgen van de overdracht voor de gezondheidssituatie, ook sprake is van een juridische beletsel voor de overdracht. Dan is niet aan de orde dat de overdracht kan worden uitgesteld, maar geldt dat de overdracht moet worden verboden. Artikel 4 van het Handvest is immers een algemene bepaling, die alle vormen van onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt.
64. Uit de medische gegevens die verzoeker heeft overgelegd blijkt dat in de behandeling van verzoeker de angst om terug te moeten keren naar Kroatië of het land van herkomst centraal staat en dat deze angst de afgelopen maanden de behandeling overschaduwt. Volgens de behandelaars komt hierdoor traumabehandeling nauwelijks van de grond omdat de angst om terug te moeten keren, direct tot toename van suïcidaliteit leidt. Tevens schatten de behandelaars in dat gezien de aanhoudende forse psychiatrische problematiek en het grote risico op zelfmoord, moet worden ingezet op een intensieve behandeling van nog ten minste 12 maanden.
65. De behandeling die verzoeker thans ondergaat is noodzakelijk voor zijn gezondheid, maar die behandeling is niet doeltreffend omdat de angst om terug te moeten keren en dus om te worden overgedragen in de weg staat aan het daadwerkelijk behandelen van de trauma’s die verzoeker heeft ondergaan. Verzoeker is niet verstoken van medische behandeling van zijn psychische en psychiatrische problematiek. De rechtbank overweegt evenwel dat de omstandigheid dat verzoeker, die ernstig ziek is, geen baat heeft bij de specialistische behandeling die hij thans ondergaat, mogelijk reeds als onverenigbaar met de menselijke waardigheid moet worden beschouwd. Het Hof heeft in het arrest C.K. benoemd dat het in artikel 4 van het Handvest neergelegde verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen absoluut is omdat het nauw is verbonden met de eerbiediging van de in artikel 1 van het Handvest bedoelde menselijke waardigheid. De opschorting van de overdracht kan op zichzelf ook een reëel en bewezen risico voor verzoeker inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, althans in aanzienlijke mate bijdragen aan deze achteruitgang, omdat die gepaard gaat met de onzekerheid of de feitelijke overdracht alsnog zal plaatsvinden en die opschorting kan in samenhang hiermee of op zichzelf bezien leiden tot een niet menswaardige situatie.
66. De rechtbank vraagt het Hof daarom of artikelen 1 en 4 van het Handvest aldus moeten worden uitgelegd dat de gevolgen van de opschorting voor de gezondheidssituatie van verzoeker moeten worden betrokken bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit. Meer in het bijzonder verzoekt de rechtbank het Hof om te verduidelijken of het moeten bieden van een daadwerkelijk rechtsmiddel aan verzoeker en het waarborgen van het absolute verbod van artikel 4 van het Handvest en het beschermen van de menselijke waardigheid onder omstandigheden zoals deze in het hoofdgeding blijken uit de medische gegevens, meebrengt dat de rechtbank het overdrachtsbesluit niet alleen moet vernietigen maar tevens moet bepalen dat de overdracht absoluut en gedurende de gehele overdrachtstermijn verboden is.
67. Het Hof heeft in het arrest C.K. gewezen op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 3 van het EVRM, die in aanmerking moet worden genomen voor de uitlegging van artikel 4 van het Handvest en waaruit volgt dat lijden dat wordt veroorzaakt door een natuurlijk optredende lichamelijke of geestelijke ziekte onder artikel 3 van het EVRM kan vallen als het wordt verergerd of dreigt te worden verergerd door een behandeling die het gevolg is van detentievoorwaarden, uitzetting of andere maatregelen waarvoor de overheid verantwoordelijk kan worden gehouden, mits het daaruit voortvloeiende lijden de ernst heeft die dat artikel minimaal vereist (punt 68). De rechtbank overweegt dat het opschorten van de overdracht in het hoofdgeding als een dergelijke maatregel beschouwd kan worden mits het daaruit voortvloeiende lijden de ernst heeft die artikel 3 van het EVRM minimaal vereist. Het Hof heeft reeds gepreciseerd dat artikel 4 van het Handvest algemeen en absoluut is. Het opschorten van de feitelijke overdracht in het geval sprake is van een ernstige psychische aandoening is in wezen een maatregel die wordt getroffen omdat het uitvoeren van de overdracht resulteert in een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat ook de gevolgen van de opschorting voor de gezondheidstoestand van verzoeker moeten worden betrokken bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit.
68. Indien de rechterlijke autoriteit op grond van objectieve informatie kan vaststellen dat de gezondheidssituatie die aan de overdracht in de weg staat, niet zal verbeteren gedurende de overdrachtstermijn en aannemelijk is dat de opschorting nimmer tot de feitelijke overdracht zal kunnen leiden, ligt het voor de hand om aanstonds te bepalen dat verweerder niet tot het verstrijken van de overdrachtstermijn moet wachten om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk te behandelen. Het laten voortduren van de procedure en verzoeker in onzekerheid laten of de feitelijke overdracht op enig moment alsnog zal plaatsvinden, kan ook op zichzelf mogelijk leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling of tot een situatie die niet verenigbaar is met de menselijke waardigheid. Indien uit objectieve informatie zoals medische attesten blijkt dat de opschorting een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal inhouden, kan dit niet buiten beschouwing worden gelaten. Indien, zoals in het geval van verzoeker, de noodzakelijke en beschikbare zorg niet tot verbetering van deze gezondheidssituatie zal leiden omdat door het vooruitzicht op de overdracht traumabehandeling nauwelijks van de grond komt en therapiesessies beperkt zijn tot crisisinterventies en het bieden van steun, komt de vraag op of de rechterlijke autoriteit die het overdrachtsbesluit moet controleren en aldus een daadwerkelijk rechtsmiddel moet bieden, ook aanstonds moet bepalen dat verweerder niet tot het verstrijken van de overdrachtstermijn mag wachten om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk te behandelen.
69. De rechterlijke autoriteit is in staat om het grondrecht op eerbieding van de menselijke waardigheid te verzekeren indien de rechtbank in die situatie kan bepalen dat de overdracht niet zal kunnen plaatsvinden in de daartoe bepaalde maximale termijn en het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk moet worden behandeld. De rechtbank meent dat zij uitsluitend een doeltreffende voorziening in rechte kan bieden, als de rechtbank bevoegd is om de volledige weerslag van het overdrachtsbesluit, met inbegrip van de gevolgen van de opschorting van de feitelijke overdracht voor de gezondheidstoestand van verzoeker, te kunnen betrekken bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit en dit bovendien zo nodig ambtshalve doet. Het is immers aan de rechterlijke autoriteiten om de naleving van het refoulementverbod ten allen tijde te verzekeren zodat de rechtbank zich niet tot het beoordelen van de beroepsgronden kan beperken alleen omdat verzoeker niet heeft gewezen op de gevolgen van de mogelijke opschorting van de overdracht op zijn gezondheidssituatie. Artikel 1 van het Handvest verplicht tot het eerbiedigen en beschermen van de menselijke waardigheid en richt zich ook tot de rechterlijke autoriteit. De omvang van deze verplichting is niet afhankelijk van het juridisch karakter van het verblijf van de vreemdeling, zijn gedragingen en de inhoud van de gronden van het rechtsmiddel dat hij instelt tegen het overdrachtsbesluit, maar deze verplichting is absoluut en geldt jegens eenieder en ten allen tijde.
70. De rechtbank overweegt dat de uitlegging van artikelen, 1, 4 en 47 van het Handvest bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit zoals de rechtbank dit voorstaat in het hoofdgeding, het interstatelijk vertrouwen niet aantast. Indien de rechtbank in het hoofdgeding bevoegd is om alle gevolgen van het nemen van een overdrachtsbesluit en het opschorten van de feitelijke overdracht te betrekken bij de rechterlijke controle en de rechtbank oordeelt dat de overdracht van verzoeker aan Kroatië absoluut verboden is, houdt deze uitspraak geen verband met het al dan niet nakomen van de verplichtingen door de in beginsel verantwoordelijke lidstaat, maar enkel met de bijzonder ernstige gezondheidstoestand van verzoeker en het waarborgen van zijn grondrechten.
71. Ten aanzien van de relevantie van de vraag of de weerslag van de opschorting van de overdracht op de gezondheidssituatie van verzoeker betrokken moet worden bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit wijst de rechtbank op het navolgende.
72. De rechtbank verzoekt het Hof niet om de prejudiciële vragen in de versnelde procedure (PPA) of spoedprocedure (PPU) te behandelen. Doordat het overdrachtsbesluit is geschorst, is het verzoeker toegestaan om de uitspraak op zijn beroep in Nederland af te wachten. De rechtbank gaat er van uit deze uitspraak op beroep, gelet op het verwijzen naar de prejudiciële procedure, niet voor 1 juli 2026 zal volgen.
73. Op 1 juli 2026 zal Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 van toepassing zijn (hierna: Verordening 2024/1351). Artikel 43, waarin de rechtsmiddelen zijn geregeld, en artikel 46, waarin gedetailleerde voorschriften en termijnen zijn opgenomen, zijn blijkens artikel 85 van Verordening 2024/1351 ook met ingang van 1 juli 2026 van toepassing. Verordening 604/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2026. In artikel 84 van Verordening 2024/1351 zijn overgangsmaatregelen neergelegd. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming van verzoeker moet worden bepaald volgens de in Verordening 604/2013 neergelegde criteria. Het moment waarop de overdrachtstermijn aanvangt is het moment waarop de rechtbank uitspraak doet omdat een voorlopige voorziening is getroffen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet wordt duidelijk of de overdracht kan plaatsvinden, of de overdracht wordt verboden of dat deze moet worden opgeschort vanwege de gezondheidstoestand van verzoeker. De mogelijke bevoegdheid van verweerder om de termijn voor de overdracht te verlengen ontstaat pas als Verordening 2024/1351 van toepassing is en de rechtbank acht de regels voor de aanvang en -verlengde- termijn van de overdracht zoals die volgen uit richtlijn 2024/1351 dan ook van toepassing in het hoofdgeding indien de rechtbank er niet in slaagt om voor 1 juli 2026 uitspraak te doen op het beroep van verzoeker tegen het overdrachtsbesluit.
74. Artikel 46, tweede lid, van Verordening 2024/1351 bepaalt onder meer dat de termijn voor de overdracht, indien deze niet kon worden uitgevoerd omdat de betrokken persoon niet aan de medische vereisten voor de overdracht voldoet, kan worden verlengd tot ten hoogste drie jaar vanaf het moment dat de verzoekende lidstaat de verantwoordelijke lidstaat daarvan in kennis stelt.
75. Indien de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond verklaart en in haar uitspraak bepaalt dat de overdracht moet worden opgeschort om te verzekeren dat de overdracht van verzoeker geen reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal inhouden en verweerder de Kroatische autoriteiten hiervan op de hoogte stelt, heeft te gelden dat de overdrachtstermijn kan worden verlengd tot ten hoogste drie jaar.
76. De rechtbank ziet zich, zoals hiervoor overwogen, voor de vraag gesteld of de omstandigheid dat de overdracht kan worden opgeschort om te bezien of deze op een later moment in de -verlengde- overdrachtstermijn kan worden uitgevoerd, moet worden betrokken bij het beoordelen wat de weerslag van de overdracht is indien uit objectieve gegevens blijkt dat de onzekerheid of de overdracht op enig moment in de -verlengde- overdrachtstermijn zal plaatsvinden een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokkene, althans aan dit risico zal bijdragen. Deze vraag rijst des te meer nu de overdrachtstermijn zal aanvangen op het moment dat de rechtbank uitspraak zal doen op het beroep en op het moment artikel 46, lid 2, van Verordening 2024/1351 van toepassing zal zijn.
77. De rechtbank verzoekt het Hof om nader te preciseren of de gevolgen van de opschorting van de overdracht voor de gezondheidstoestand van verzoeker moeten worden betrokken bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit. Indien het Hof deze vraag bevestigend beantwoordt, verzoek de rechtbank het Hof ook te verduidelijken of deze rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit tot de conclusie kan leiden dat de overdracht absoluut is verboden en de overdracht niet kan worden opgeschort en de termijn voor de uitvoering van de overdracht niet kan worden verlengd. De rechtbank benadrukt dat ook in het geval de overdrachtstermijn een duur van maximaal zes maanden zou bedragen en deze termijn op grond van artikel 29, eerste lid, van Verordening 604/2013 aanvangt vanaf de uitspraak van de rechtbank op het beroep van verzoeker, de rechtbank het gelet op de door verzoeker overgelegde medische gegevens, noodzakelijk acht om deze prejudiciële vraag voor te leggen om het hoofdgeding te kunnen beslissen.
Conclusie en prejudiciële vragen
78. Verzoeker heeft in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Tussen de Nederlandse en Kroatische autoriteiten is een claimakkoord op grond van Verordening 604/2013 tot stand gekomen. Verweerder wil verzoeker overdragen aan Kroatië en heeft een overdrachtsbesluit genomen. Verzoeker heeft een rechtsmiddel aangewend tegen het overdrachtsbesluit en stelt zich onder meer op het standpunt dat hij niet mag worden overgedragen omdat de overdracht zal resulteren in een onmenselijke en vernederende behandeling vanwege de gevolgen voor zijn gezondheidssituatie.
79. Verzoeker kampt met ernstige psychische en psychiatrische problematiek waarvoor hij thans wordt behandeld door een psycholoog en een psychiater. Deze problematiek van verzoeker openbaart zich doordat verzoeker zich frequent suïcidaal uit en concrete plannen maakt voor de wijze waarop hij zichzelf om het leven zal brengen. Dit volgt niet alleen uit de verklaringen van verzoeker maar ook uit de gegevens van de behandelaars van verzoeker. De behandelaars geven aan dat ten aanzien van de depressie en de huidige kwetsbaarheid waarin verzoeker verkeert, wordt verwacht dat wanneer verzoeker terug wordt gestuurd naar Kroatië, zijn psychische toestand ernstig zal verslechteren. De verschillende trauma's waardoor verzoeker in eerste instantie zo psychisch ontregeld is geraakt, hebben plaatsgevonden in onder andere Kroatië waardoor verwacht wordt dat verzoeker opnieuw psychotisch zal ontregelen met als gevolg een zeer hoog risico op suïcide. De behandelaars van verzoeker geven tevens aan dat traumabehandeling nauwelijks van de grond komt omdat de angst van verzoeker om terug te moeten keren naar zijn land van herkomst of naar Kroatië, direct leidt tot toename van suïcidaliteit en dat de therapiesessies daarom vooral gericht zijn op crisisinterventies en het bieden van steun.
80. Het Hof heeft in het arrest C.K. van 16 februari 2017 nader verduidelijkt dat een overdracht enkel kan plaatsvinden in omstandigheden waarin het uitgesloten is dat die overdracht een reëel risico inhoudt dat de betrokkene wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Het Hof duidt hiermee op een nadere beoordeling die geen verband houdt met tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen en die geen verband houdt met de situatie dat bepaalde ernstige en bijzondere aandoeningen enkel in bepaalde lidstaten passend kunnen worden behandeld. De prejudiciële vragen van de rechtbank hebben hier ook geen betrekking op. De prejudiciële vragen van de rechtbank hebben ook geen betrekking op de discretionaire bepaling van artikel 17, eerste lid, van Verordening 604/2013.
81. In omstandigheden waarin de overdracht een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van verzoeker zou inhouden, zou die overdracht een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest vormen. Het Hof heeft verduidelijkt dat de autoriteiten van de lidstaat die tot de overdracht wil overgaan, iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand moet wegnemen en dat rekening moet worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien.
82. In de nationale rechtspraktijk wordt in het geval ten aanzien van de verantwoordelijke lidstaat wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, indien een verzoeker een bijzonder slechte gezondheidstoestand heeft, om toepassing te geven aan het arrest C.K., uitsluitend onderzocht of deze verzoeker kan reizen en of daarvoor specifieke maatregelen moeten worden getroffen kort voor, gedurende en direct na de overdracht. Indien deze maatregelen niet toereikend blijken, dient de overdracht gelet op de nadere precisering van artikel 4 van het Handvest in het arrest C.K. te worden opgeschort. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat verweerder in elke fase van de procedure aanleiding kan zien om (alsnog) gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk te behandelen, al dan niet om redenen die verband houden met de gezondheidssituatie van de verzoeker.
83. De rechtbank vraagt zich echter af of, gelet op het fundamentele karakter van het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid en het absolute karakter van artikel 4 van het Handvest, de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit beperkt kan blijven tot het nagaan van de voorgestelde reisvoorwaarden. Door het treffen van dergelijke maatregelen kan immers slechts worden voorkomen dat het reële en voorzienbare risico op een onmenselijke en vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest zich gedurende de feitelijke overdracht verwezenlijkt. Het naar zijn aard tijdelijke effect van de opschorting van de overdracht kan eveneens onvoldoende zijn om bedoeld risico uit te sluiten.
84. Elke overdracht aan een andere lidstaat in de Unie is in afstand en reistijd beperkt. Een uitlegging van artikel 4 van het Handvest zoals in de nationale rechtspraktijk brengt voor de verzoekende lidstaat in wezen alleen de verantwoordelijkheid mee om te zorgen dat de schending van artikel 4 van het Handvest zich niet verwezenlijkt gedurende deze feitelijke overdracht en direct na aankomst. Dit zal doorgaans voorkomen kunnen worden door feitelijke reisvoorwaarden voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis te treffen. Hiermee is evenwel niet alle twijfel over weerslag van de overdracht weggenomen.
85. Artikel 4 van het Handvest vereist naar het oordeel van de rechtbank dat de volledige weerslag van het nemen van een overdrachtsbesluit op de gezondheidssituatie van verzoeker wordt onderzocht omdat moet worden uitgesloten dat toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria en de uitvoering van het overdrachtsbesluit leidt tot een onmenselijke of vernederende behandeling en omdat moet worden uitgesloten dat de opschorting van de uitvoering van het overdrachtsbesluit een situatie doet ontstaan die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.
86. In het arrest X van 22 november 2022 zagen de prejudiciële vragen onder meer op de wijze van onderzoeken van de weerslag van de verwijdering op grond van richtlijn 2008/115. Ten aanzien van derde landen wordt de beoordeling van het refoulementrisico niet beheerst door interstatelijk vertrouwen en zal er om die reden moeten worden beoordeeld of na de verwijdering toegang tot gezondheidszorg en daarmee continuering van een ingezette behandeling is gewaarborgd. Ten aanzien van een overdracht op grond van Verordening 604/2013 heeft te gelden dat in beginsel van interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan en er dus van uit kan worden gegaan dat de gezondheidszorg is gewaarborgd na de overdracht. Dit laat onverlet dat het ontvangen van een overdrachtsbesluit en/of de opschorting van de overdracht op zichzelf een reëel en bewezen risico kan inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de derdelander, althans in aanzienlijke mate kan bijdragen aan deze achteruitgang of bij eenzelfde ziektebeeld en eenzelfde bijzondere ernst van de psychologische en psychiatrische klachten onverenigbaar met de menselijke waardigheid moet worden geacht.
87. In het hoofdgeding zijn de vragen gerezen of bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit meer moet worden onderzocht dan uitsluitend de vraag of verzoeker kan reizen en welke feitelijke voorzorgsmaatregelen kort voor, tijdens en direct na de feitelijke overdracht moeten worden getroffen.
88. Verzoeker heeft een rechtsmiddel aangewend tegen het overdrachtsbesluit en niet tegen de overdracht zelf. Om te kunnen beoordelen of het rechtsmiddel slaagt, zullen dan ook alle gevolgen van het vaststellen van het overdrachtsbesluit voor de gezondheidssituatie van verzoeker moeten worden beoordeeld. Verzoeker heeft een grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en de rechtbank is verplicht om een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden. De rechtbank meent dat zij uitsluitend kan verzekeren dat de vaststelling van het overdrachtsbesluit, gelet op de bijzonder ernstige gezondheidssituatie van verzoeker zoals deze blijkt uit gegevens van zijn behandelaars, niet zal leiden tot een situatie die onverenigbaar is met zijn menselijke waardigheid en niet zal resulteren in een onmenselijke en vernederende behandeling, als de rechtbank bevoegd is om de volledige weerslag het overdrachtsbesluit voor de gezondheidstoestand van verzoeker, met inbegrip van het bekend raken met dit besluit, de feitelijke overdracht en de mogelijke opschorting van de feitelijke overdracht, te betrekken bij de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit en dit zo nodig ambtshalve doet. Het is immers aan de rechterlijke autoriteiten om de menselijke waardigheid te beschermen en de naleving van het refoulementverbod ten allen tijde te verzekeren.
89. De rechtbank overweegt dan ook dat voor zover het Hof in het arrest C.K. van 16 februari 2017 heeft verduidelijkt dat de autoriteiten, waaronder begrepen de rechterlijke autoriteiten, iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidssituatie van de betrokken derdelander moeten wegnemen, de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit in het hoofdgeding een beoordeling van de volledige weerslag op de gezondheidssituatie van verzoeker van het vaststellen van het overdrachtsbesluit moet omvatten.
90. Indien de rechtbank de rechterlijke controle van het overdrachtsbesluit moet beperken tot het controleren of de voorgenomen reisvoorwaarden kunnen voorkomen dat gedurende de feitelijke overdracht de gezondheidstoestand van verzoeker zodanig verslechtert dat de feitelijke overdracht in strijd moet worden geacht met artikel 4 van het Handvest, is de rechtbank niet in staat om uit te sluiten dat de weerslag van het vaststellen van het overdrachtsbesluit zal resulteren in een schending van het grondrecht op eerbiediging van de menselijke waardigheid en/of zal resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling.
91. De rechtbank wendt zich gelet op noodzaak van een nadere precisering van het Unierecht tot het Hof om de navolgende prejudiciële vragen voor te leggen:
I Dient artikel 4 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, artikel 27, eerste lid, van Verordening 604/2013 en artikel 43, eerste lid onder a en b, van Verordening 2024/1351, aldus te worden uitgelegd dat een derdelander slechts kan worden overgedragen in het kader van Verordening 604/2013 en Verordening 2024/1351 wanneer het uitgesloten is dat de weerslag van het overdrachtsbesluit een reëel en bewezen risico inhoudt dat deze derdelander wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van dat artikel 4 van het Handvest en dat artikel 4 van het Handvest zich er daarom tegen verzet dat de bevoegde nationale autoriteit, waaronder begrepen de rechterlijke autoriteit, de weerslag van het overdrachtsbesluit op de gezondheidstoestand van deze derdelander alleen in aanmerking neemt om te onderzoeken of de derdelander in staat is om te reizen?
II Dienen artikelen 1 en 4 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, artikel 27, eerste lid, van Verordening 604/2013 en artikel 43, eerste lid onder a en b, van Verordening 2024/1351, aldus te worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit die de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit controleert, verplicht is om, zo nodig ambtshalve, vast te stellen dat de overdracht op grond van Verordening 604/2013 en Verordening 2024/1351 absoluut verboden is en niet kan worden opgeschort indien uit objectieve gegevens blijkt dat de opschorting van de overdracht op zichzelf een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand, dan wel onverenigbaar moet worden geacht met de menselijke waardigheid?
92. De rechtbank schorst de behandeling van het beroep en houdt iedere verdere beslissing aan.