ECLI:NL:RBDHA:2025:19394
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning op humanitaire gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Colombiaanse vrouw die op Aruba heeft gewoond, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van tijdelijke humanitaire gronden. Deze aanvraag werd op 23 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 20 februari 2025 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft op 17 maart 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft op 14 oktober 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde voor uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op dat moment geen rechtmatig verblijf in Nederland had en uitzetbaar was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De argumenten van verzoekster, waaronder de medische situatie van haar moeder en de dreiging van uitzetting, werden niet als voldoende spoedeisend beschouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat er op dat moment geen concrete uitzettingshandelingen waren en de situatie van verzoekster niet voldeed aan de vereisten voor een voorlopige voorziening. De uitspraak werd gedaan door mr. F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.