2.9.Als de vraag naar het procesbelang wordt beantwoord op de wijze zoals hiervoor is uiteengezet, maakt dit de uitoefening van de in het Unierecht neergelegde rechten van asielzoekers niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk. Van strijd met het doeltreffendheidsbeginsel is daarmee geen sprake en ook wordt geen afbreuk gedaan aan het beginsel van effectieve rechtsbescherming als bedoeld in artikel 47 van het EU Handvest.
(…)
5. De rechtbank overweegt dat een uitspraak van de rechtbank waarin het beroep niet gegrond wordt verklaard, tot de vaststelling van een terugkeerbesluit leidt. De rechtbank controleert in de onderhavige procedure dus niet alleen of verweerder het verzoek om internationale bescherming grondig genoeg heeft onderzocht en inhoudelijk juist heeft beoordeeld, maar ook of verweerder een terugkeerbesluit moet vaststellen. Deze rechterlijke controle en de verplichtingen die de rechter heeft zoals die voortvloeien uit artikel 5 van richtlijn 2008/115 hebben een Unierechtelijke grondslag. De rechtbank ziet zich in de onderhavige procedure voor de vraag gesteld of de nationale rechtspraktijk, die geen wettelijke grondslag heeft en waarin een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat wordt aangenomen dat de vreemdeling niet langer internationale bescherming wenst, verenigbaar is met de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn 2008/115. Het Hof heeft immers reeds verduidelijkt dat -kort gezegd- de verplichtingen voor de autoriteiten, waaronder begrepen de rechterlijke autoriteiten, die voortvloeien uit deze richtlijn bestaan ongeacht de gedragingen van de derdelander. Deze verplichtingen bestaan ook indien de vreemdeling niet verzoekt om internationale bescherming of niet verzoekt om een verblijfsvergunning.
6. Voor zover de rechtbank in deze procedure de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit controleert is er geen sprake van een situatie dat een Unierechtelijke regeling ontbreekt. Het is de vraag of een nationale regeling die bovendien geen wettelijke basis heeft en die afbreuk doet aan de Unierechtelijke verplichtingen voor verweerder en de rechtbank en daarmee afbreuk doet aan de Unierechtelijke bescherming voor de vreemdeling, verenigbaar met het Unierecht worden kan geacht.
7. Indien het terugkeerbesluit komt vast te staan heeft dat aanzienlijke gevolgen voor eiser. Het terugkeerbesluit behelst de vaststelling dat eiser illegaal in de Unie verblijft en heeft tot gevolg dat er een terugkeerverplichting ontstaat, dit besluit in het SIS wordt geregistreerd en dit besluit aan het inreisverbod ten grondslag kan worden gelegd.
8. Indien zou moeten worden aangenomen dat eiser niet langer beschermd wil worden door de Nederlandse autoriteiten, rijst de vraag of dit betekent dat de rechtbank niet langer verplicht is om -inhoudelijk- te beoordelen of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement aan de vaststelling van het terugkeerbesluit in de weg staan.
9. De rechtbank heeft deze rechtsvraag met beide gemachtigden besproken. De rechtbank heeft partijen op voorhand medegedeeld dat ter zitting uitsluitend de vraag of sprake is van procesbelang zou worden behandeld. Omdat de rechtbank hierbij niet heeft medegedeeld dat zij deze Unierechtelijke kwestie aan de orde zou stellen en deze rechtsvraag een principieel karakter heeft en bovendien zou kunnen worden getwijfeld aan de uitleg van het Unierecht, heeft de rechtbank ter zitting aan gemachtigden aangegeven een tussenuitspraak te doen en partijen in de gelegenheid te stellen om hierover een schriftelijk standpunt in te nemen alvorens de rechtbank beslist over de verdere voortgang van de procedure.
10. De rechtbank overweegt voorts dat eiser aan zijn verzoek om internationale bescherming ten grondslag heeft gelegd dat hij een homoseksuele geaardheid heeft en hierdoor in zijn land van herkomst problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft dit relaas aanvankelijk ongeloofwaardig geacht en op 27 januari 2023 een uitgebreid voornemen uitgebracht. Eiser heeft een op 2 mei 2024 gedateerde iMMO-rapportage overgelegd. Verweerder heeft in het besluit de gestelde geaardheid en de hiervan ondervonden problemen die de asielmotieven van eiser vormen, alsnog integraal geloofwaardig geacht. In het besluit is hierover het navolgende overwogen”
(…)
U hebt ter onderbouwing van uw asielmotieven een iMMO rapportage ingediend. De IND gaat uit van de juistheid van de inhoud van deze rapportage en heeft daarom opnieuw gekeken naar uw verklaringen tijdens de eerdere gehoren.
U wordt gevolgd in uw verklaringen omtrent uw seksuele gerichtheid. U wordt eveneens gevolgd in de verklaring dat u in een café ernstig bent mishandeld vanwege uw seksuele gerichtheid. Tevens wordt u gevolgd in uw verklaringen dat u in het verleden lastig bent gevallen door de politie.
(…)
11. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat verweerder nog geen aanstalten heeft gemaakt om de door eiser overgelegde factuur van de iMMO-rapportage te voldoen. De rechtbank stelt daarom verweerder in de gelegenheid om deze factuur te voldoen voordat de rechtbank einduitspraak zal doen. Indien verweerder niet bereid is om uit eigen beweging over te gaan tot het vergoeden van deze kosten, is verweerder in de gelegenheid om te motiveren waarom hij zich hiertoe niet gehouden acht.
12. De rechtbank overweegt tot slot dat gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangegeven dat gelet op de overgelegde iMMO-rapportage niet kan worden uitgesloten dat eiser vanwege zijn psychische problematiek en met name zijn angstklachten, niet ter zitting is verschenen. Gemachtigde heeft toegelicht dat eiser steeds op eerdere afspraken is verschenen en contact heeft onderhouden en nu kort voor de zitting is vertrokken uit de opvang en niet heeft gereageerd op mails van zijn gemachtigde.
13. De rechtbank heeft aangegeven dat gemachtigde van eiser doordat de rechtbank een tussenuitspraak doet, gedurende deze fase van de procedure in de gelegenheid is om te pogen om het contact met eiser te herstellen. De rechtbank verzoekt gemachtigde om de rechtbank en verweerder mede te delen indien hij hierin slaagt. In dat geval komt de vraag naar het procesbelang bij de rechterlijke controle van het terugkeerbesluit na een mob-melding immers te vervallen.
14. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.