ECLI:NL:RBDHA:2025:19526
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als gezinslid bij dochter wegens gebrek aan afhankelijkheid en hechte banden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, die in Sudan woont en bij haar dochter in Nederland wil verblijven. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Jalandoni, heeft op 18 november 2023 een mvv-aanvraag ingediend, die door de Minister van Asiel en Migratie op 6 juni 2024 is afgewezen. De minister stelde dat eiseres de familierechtelijke relatie met haar dochter niet had aangetoond en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren die een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM rechtvaardigden.
Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en stelde dat er wel degelijk sprake was van een beschermingswaardig gezinsleven, onder andere door de bijzondere band met haar kleindochter en de steun die zij haar dochter biedt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet in staat is geweest om aan te tonen dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die uitstijgt boven de gebruikelijke banden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen eiseres en haar kleinkinderen, en dat het contact tussen hen niet meer is dan gebruikelijk voor een grootouder.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de minister rechtmatig was. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om voldoende bewijs te leveren van bijzondere afhankelijkheid en hechte banden in het kader van gezinsleven onder het EVRM.