ECLI:NL:RBDHA:2025:19639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht; toetsing van medische omstandigheden en belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.I. Vennik, heeft op 24 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 8 september 2025. Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is vanwege zijn medische klachten, die verergeren door detentie. Hij heeft aangevoerd dat de minister zijn medische situatie niet voldoende heeft onderzocht en dat hij geen medicatie ontvangt, ondanks dat hij regelmatig door artsen wordt gezien.

De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om te concluderen dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn medische klachten zodanig zijn dat hij als detentieongeschikt had moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de detentie de medische situatie van eiser verslechtert.

Daarnaast wordt er een gebrek geconstateerd in de verzwaarde belangenafweging, omdat de medische omstandigheden van eiser niet zijn meegenomen. De rechtbank besluit echter dat dit gebrek niet leidt tot een andere uitkomst, aangezien de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wel wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie

Procesverloop

1. De minister heeft op 24 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist met de uitspraak van 13 mei 2025. [2] Op het eerste vervolgberoep is beslist met de uitspraak van 29 juli 2025. [3] Op het tweede vervolgberoep is beslist met de uitspraak van 11 september 2025.
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 september 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 8 september 2025) rechtmatig is.
Is het voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend?
4. Eiser voert aan dat de voortzetting van zijn bewaring onevenredig zwaar voor hem is, omdat hij al geruime tijd tijdens vertrekgesprekken aangeeft ziek te zijn en zijn klachten verergeren door detentie. Hoewel hij wordt gezien door dienstdoende artsen, ontvangt hij geen medicatie. Ook is in de vertrekgesprekken niet gevraagd naar de belangen van eiser. Door niets te doen met deze signalen heeft de minister volgens eiser de op hem rustende onderzoeksplicht geschonden. Eiser wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 februari 2022. [5]
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in eisers omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om het voortduren van de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend te achten. Eiser lijkt de detentie zwaar te ervaren vanwege zijn medische klachten, maar hij heeft met zijn eigen verklaringen daarover niet aannemelijk gemaakt dat zijn klachten zodanig zijn, dat de minister hem als detentieongeschikt had moeten aanmerken en de maatregel daarom had moeten opheffen. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor medische ongeschiktheid om te concluderen dat de minister hier zelf actief onderzoek naar had moeten laten verrichten door een arts. Uit het overgelegde medische dossier van 15 september 2025 volgt dat eiser regelmatig wordt gezien door een arts en dat hij wel degelijk medicatie krijgt. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dat nu anders is. Verder is niet gebleken dat eisers medische omstandigheden zijn verslechterd omdat hij in detentie zit. Eiser kan zich bovendien met zijn klachten wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat die medische zorg ontoereikend is.
Is de verzwaarde belangenafweging ondeugdelijk?
5. Eiser betoogt dat de verzwaarde belangenafweging ondeugdelijk is omdat de medische en psychische toestand van eiser niet kenbaar is meegenomen in de tekst van de verzwaarde belangenafweging in de voortgangsrapportage (M120).
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de medische omstandigheden van eiser door de minister niet kenbaar zijn betrokken in de verzwaarde belangenafweging van 14 oktober 2025 in de voortgangsrapportage, terwijl deze medische omstandigheden gezien eisers medische verleden wel bekend zouden moeten zijn bij de minister. Zo heeft eiser een medisch dossier overgelegd en is eiser vaker gezien door een arts op het detentiecentrum. Gelet hierop had de minister minimaal een overweging moeten wijden aan de medische toestand van eiser. Er is daarom sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om aan dit gebrek voorbij te gaan. [6] Op basis van de stukken uit het dossier leidt de medische situatie van eiser namelijk niet tot een andere uitkomst. Eiser is dan ook niet benadeeld door het geconstateerde gebrek. De rechtbank acht hierbij van belang dat niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is en dat de detentie voor hem onevenredig bezwarend is (zie onder 4.1). Niet is gebleken dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of dat eisers medische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. Uit het medische dossier van eiser blijkt dat hij regelmatig door een arts wordt gezien en dat hij daar wordt geholpen. Gelet hierop zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Gelet op het onder 5.1 geconstateerde gebrek bestaat er aanleiding om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Deze maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 13 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8436.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 29 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14171.
4.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.ABRvS 7 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:364.
6.Deze mogelijkheid bestaat op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.