In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.I. Vennik, heeft op 24 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij de rechtbank in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 8 september 2025. Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is vanwege zijn medische klachten, die verergeren door detentie. Hij heeft aangevoerd dat de minister zijn medische situatie niet voldoende heeft onderzocht en dat hij geen medicatie ontvangt, ondanks dat hij regelmatig door artsen wordt gezien.
De rechtbank oordeelt dat de minister geen aanleiding had om te concluderen dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn medische klachten zodanig zijn dat hij als detentieongeschikt had moeten worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de medische zorg in het detentiecentrum toereikend is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de detentie de medische situatie van eiser verslechtert.
Daarnaast wordt er een gebrek geconstateerd in de verzwaarde belangenafweging, omdat de medische omstandigheden van eiser niet zijn meegenomen. De rechtbank besluit echter dat dit gebrek niet leidt tot een andere uitkomst, aangezien de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Wel wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907.