In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag van eiseres, een Pakistaanse vrouw, tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging met haar meerderjarige zoon, referent. Eiseres heeft een aanvraag ingediend op 6 mei 2022, die door de minister van Asiel en Migratie op 19 augustus 2022 werd afgewezen. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 7 augustus 2025 behandeld.
De rechtbank overweegt dat referent veel contact heeft met zijn moeder en haar praktisch, emotioneel en financieel ondersteunt. Echter, de rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat zij hulpbehoevend is in een mate die een verblijf in Nederland rechtvaardigt. De rechtbank stelt vast dat de ondersteuning die referent biedt ook op afstand kan plaatsvinden en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die de afwijzing van de aanvraag onterecht maken.
De rechtbank heeft de motivering van verweerder volledig getoetst en komt tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag terecht is. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres de gevraagde verblijfsvergunning niet krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.