In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 29 april 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. Eiser verzocht de minister om binnen twee weken te beslissen, maar dit gebeurde niet, waarna eiser beroep instelde. Op 29 september 2025 nam de minister alsnog een besluit. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de minister inmiddels had beslist. Het beroep tegen het alsnog genomen besluit werd ongegrond verklaard, omdat eiser geen gronden had ingediend die betrekking hadden op dit besluit. De rechtbank concludeerde dat de minister geen bestuurlijke dwangsom hoefde te betalen, aangezien hij aan het verzoek van eiser had voldaan door alsnog te beslissen. De rechtbank veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.