ECLI:NL:RBDHA:2025:19860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.26771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met betrekking tot overname door Bulgarije onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Jordaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het overnameverzoek niet tijdig is gedaan en dat zijn kinderen internationale bescherming genieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het overnameverzoek tijdig is gedaan, aangezien de aanvraag van eiser op 26 januari 2025 is ingediend en het verzoek op 8 april 2025 is verzonden. De rechtbank oordeelt dat de kinderen van eiser geen internationale bescherming genieten en dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank heeft ook de belangen van de kinderen meegewogen, maar oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de scheiding van zijn kinderen en hemzelf schadelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de tolk [naam] en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om documenten in het digitaal dossier te uploaden waaruit volgt dat de twee minderjarige kinderen van eiser in Nederland een nareisvergunning hebben, zoals verweerder heeft gesteld. Bij digitaal bericht van 22 juli 2025 heeft verweerder hierop gereageerd. Vervolgens heeft eiser op diezelfde datum op verweerders standpunt gereageerd. Bij bericht van 25 juli 2025 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om stukken over de verblijfsrechtelijke positie van zijn kinderen in te brengen. Op
5 september 2025 heeft eiser schriftelijk te kennen gegeven dat hij geen schriftelijke stukken kan inbrengen en dat hij toestemming geeft voor het achterwege laten van een nadere zitting. Verweerder heeft die toestemming ook gegeven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 18 september 2025 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Jordaanse nationaliteit. Hij heeft op
26 januari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit het EU Visuminformatiesysteem (EU-Vis) blijkt dat Bulgarije aan eiser een visum heeft verleend met een geldigheidsduur van 26 november 2024 tot 21 december 2024. Het visum was minder dan zes maanden verlopen ten tijde van eisers asielaanvraag in Nederland. Op 8 april 2025 heeft Nederland aan Bulgarije verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Bulgarije heeft dit verzoek op 21 mei 2025 aanvaard.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet
aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast ziet verweerder geen reden om de asielaanvraag van eiser wegens bijzondere individuele omstandigheden onverplicht aan zich te trekken. De asielaanvraag is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beoordeling door de rechtbank
Tijdigheid overnameverzoek
3. Eiser voert primair aan dat het overnameverzoek niet tijdig aan Bulgarije is gedaan, wat betekent dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Gelet op het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, is in dit geval een termijn van twee maanden van toepassing. Dat in voormelde bepaling Eurodac in plaats van EU-Vis wordt genoemd, maakt dit niet anders. EU-Vis is een eenzelfde soort systeem als Eurodac, waarbij ook visa worden geregistreerd die aan de hand van gegeven vingerafdrukken worden gekoppeld aan de juiste personen. Net zoals met Eurodac het geval is, gelden de uit EU-Vis verkregen gegeven als onomstotelijk bewijs. Hoewel in artikel 21 van de Dublinverordening niet specifiek EU-Vis wordt genoemd, valt dit daar wel onder. Nu eiser op 26 januari 2025 een asielaanvraag heeft ingediend en het claimverzoek pas op 8 april 2025 is verzonden, is het overnameverzoek niet tijdig geweest.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het overnameverzoek tijdig heeft
verzonden aan de Bulgaarse autoriteiten. Uit artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat er binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag om overname moet worden verzocht, tenzij er sprake is van een Eurodac-treffer omdat er dan binnen twee maanden na ontvangst van de treffer moet worden verzocht om overname. In het geval van eiser blijkt dat hij niet is geïdentificeerd in Eurodac, maar wel in EU-Vis. Verweerder heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat, ondanks dat in beide systemen (EU-Vis en Eurodac) biometrische gegevens zijn opgeslagen, het om twee verschillende systemen met twee verschillende doeleinden gaat. EU-Vis heeft betrekking op visumaanvragen en Eurodac op asielverzoeken. Eurodac is expliciet bedoeld voor het verzamelen en vergelijken van vingerafdrukken. EU-Vis is een databank van visumaanvragen voor Schengenlanden. Nu in artikel 21 van de Dublinverordening Eurodac expliciet wordt genoemd en gelet op de door verweerder verschillen tussen de beide systemen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser te volgen in zijn betoog dat de termijn van twee maanden ook geldt voor een registratie in EU-Vis.
3.2.
Omdat er hier geen sprake is van een Eurodac-treffer, maar van een EU-Vis resultaat, had verweerder een termijn van drie maanden om het overnameverzoek te versturen. Eiser heeft op 26 januari 2025 om internationale bescherming verzocht en verweerder heeft op 8 april 2025 de Bulgaarse autoriteiten verzocht eiser over te nemen. Zodoende heeft verweerder tijdig verzocht om overname.
3.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 9 van de Dublinverordening
4. Eiser voert subsidiair aan dat Nederland, gelet op artikel 9 van de
Dublinverordening, verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met verweerders standpunt dat zijn kinderen een afgeleide vergunning hebben in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Vw en dus niet onder artikel 9 van de Dublinverordening vallen. Zij hebben immers een asielvergunning en dus internationale bescherming.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser geen geslaagd beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn kinderen voldoen aan de definitie van “personen die internationale bescherming genieten” (artikel 9 in samenhang met artikel 2, aanhef en onder f en g, van de Dublinverordening). Hoewel de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat in beginsel bij verweerder ligt, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan artikel 9 van de Dublinverordening en dus ook dat zijn kinderen internationale bescherming genieten in de zin van de Dublinverordening. Hierin is hij niet geslaagd. Verweerder stelt dat het gaat om nareisvergunningen. Eiser heeft hier niets concreets tegenover gezet. Dat de vergunningen niet in het dossier staan (omdat dit volgens verweerder strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming zou opleveren) maakt dat niet anders. Zonder nadere onderbouwing van eisers standpunt dat hij het gezag over de kinderen heeft en zijn toestemming in dit kader voldoende is voor verweerder om de vergunningen in zijn dossier te zetten, heeft verweerder dit niet hoeven volgen.
4.2.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de kinderen een afgeleide asielvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw hebben en dat zij niet vallen onder gezinsleden die internationale bescherming genieten in de zin van artikel 9 van de Dublinverordening. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op grond van artikel 9 van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert ook aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, nu er sprake is van aan het systeem
gerelateerde tekortkomingen. Bij overdracht aan Bulgarije zal eiser een
ernstig risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) nu het hoogst onzeker is dat aan eiser adequate opvang zal worden geboden en hij toegang krijgt tot de asielprocedure. Eiser wijst in dit kader op het AIDA-rapport van maart 2025 (Update 2024). Naast het feit dat er geen gegarandeerde toegang tot opvang is, is er ook geen gegarandeerde toegang tot de vereiste medische zorg. De omstandigheden in de opvanglocaties zijn volgens eiser ondermaats. Behalve de Vrazhdebna opvang en de safe-zones ervaren alle andere opvangcentra problemen met hun infrastructuur en verlenen zij niet de meest basale diensten, waaronder het zorgen voor hygiënische omstandigheden en adequate voorzieningen voor persoonlijke en algemene ruimtes. Dat eiser zelf geen ervaring heeft met de opvangsituatie in Bulgarije is geen argument om te stellen dat er dus geen sprake kan zijn van een ernstig risico op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Onderbouwing met landeninformatie kan daarin voldoende zijn. Ook daaruit kan namelijk een risico volgen, aldus eiser.
5.1.
Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in onder andere de uitspraken van 14 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1080), 12 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2130) en 26 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2387) bevestigd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd over de toegang tot
de opvangvoorzieningen in Bulgarije geen concreet aanknopingspunt vormt dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Uit het AIDA-rapport van maart 2025 (Update 2024) volgt geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie in Bulgarije voor Dublinterugkeerders dan de informatie uit eerdere AIDA-rapporten (Update 2023 en Update 2022). De rechtbank wijst op rechtsoverweging 8.2 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 8 mei 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2697), die is overgenomen door de Afdeling in de hierboven genoemde uitspraak van 26 mei 2025. Eiser heeft geen concrete argumenten aangevoerd waarom van deze uitspraken zou moeten worden afgeweken.
5.3.
Mocht eiser ten aanzien van opvang problemen ondervinden in Bulgarije, dan
dient hij zich bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten te beklagen (vergelijk het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Niet is gebleken dat de (hogere) Bulgaarse autoriteiten eiser niet zouden kunnen of willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Belangen van het kind
6. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en
onzorgvuldig is met betrekking tot de belangen van de kinderen van eiser. Het standpunt van verweerder dat niet is aangetoond dat de scheiding tussen de kinderen en hun vader de
ontwikkeling van de kinderen schaadt, vindt eiser bijzonder. Er mag algemeen bekend worden verondersteld dat het voor kinderen schadelijk is om zonder hun vader op te groeien. Bovendien past dit standpunt niet in de geest van de Dublinverordening, waarin de eenheid van het gezin voorop staat, om dit gezin van elkaar te scheiden door vader naar Bulgarije te zenden en de minderjarige kinderen hier in Nederland te laten. Het is onjuist dat eiser wist dat zijn kinderen in 2020 zijn echtgenote achterna zouden reizen. Door zijn echtgenote was voorgespiegeld dat zij in Nederland samen een gezin zouden vormen.
Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de zwaarwegende belangen van
deze kinderen en het feit dat zij nu volledig van hun vader worden gescheiden.
6.1.
In het kader van de vraag of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die overdracht onevenredig hard maken, moet de rechter toetsen of verweerder zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind, voor zover aangevoerd (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1671). Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het in het belang van de twee kinderen van eiser is dat eiser in Nederland blijft. Eiser heeft zijn kinderen sinds 2020 niet meer gezien. Hij stelt dat dit komt omdat zijn ex-echtgenote hem hierin belemmert en dat hij met zijn zoon contact heeft via
e-mail. Ook los van de vraag in hoeverre het gebrek aan contact met zijn kinderen aan zijn ex-echtgenote is te wijten, geldt naar het oordeel van de rechtbank echter dat eiser geen bijzondere belangen van zijn kinderen heeft aangevoerd waarmee verweerder rekening had moeten houden in de belangenafweging. Hij heeft slechts gesteld dat het algemeen bekend is dat het in het belang van kinderen is om bij hun ouders op te groeien, zonder concreet te maken of en in hoeverre zijn overdracht aan Bulgarije de ontwikkeling van zijn kinderen negatief zal beïnvloeden. Dit maakt dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de twee kinderen van eiser en toereikend heeft gemotiveerd dat de belangenafweging inzake het belang van het kind niet alsnog zou moeten leiden tot opname in de nationale procedure.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.