ECLI:NL:RBDHA:2025:19985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.15191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne en terugkeerbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet reageren op een brief van 13 april 2024 en het terugkeerbesluit van 31 juli 2025 behandeld. Eiser, een derdelander uit Oekraïne, had tijdelijk bescherming aangevraagd, maar de IND had in een besluit aangegeven dat deze bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. Eiser ontving echter een brief waarin stond dat hij tot 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming viel, na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 januari 2024. Eiser verzocht de minister om de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming op te schorten, maar ontving geen reactie. Hierop stelde hij beroep in tegen de fictieve weigering van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de minister de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024 kon beëindigen, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De minister is niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15191

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet reageren op een brief van eiser van 13 april (lees: maart) 2024. Het beroep ziet eveneens op het terugkeerbesluit dat op 31 juli 2025 aan eiser is opgelegd.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1] Op het verzoek voorlopige voorziening zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. In een besluit van de IND stond dat het recht van eiser op tijdelijke bescherming op
4 september 2023 zou stoppen. In september 2023 kreeg eiser een brief waarin stond dat hij langer gebruik mocht maken van de rechten van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [2] en dat dit mocht tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) uitspraak zou doen. De Afdeling heeft op 17 januari 2024 uitspraak gedaan.
2.1.
In een brief van 29 januari 2024 stond dat eiser tot en met 4 maart 2024 onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt. Het recht op tijdelijke bescherming mocht volgens de Afdeling niet op 4 september 2023 stoppen. Daarom is 4 maart 2024 de laatste dag waarop eiser recht heeft op tijdelijke bescherming. De IND hoeft daarvoor geen nieuw besluit te nemen. Het oude besluit van de IND geldt niet meer. Dat besluit trekt de IND in.
2.2.
Eiser heeft vervolgens de minister op 13 april (lees: maart) 2024 gevraagd de beëindiging van zijn tijdelijke bescherming op te schorten, gelet op de lopende procedures bij de Afdeling. De minister heeft niet gereageerd op dat verzoek.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de fictieve weigering om het einde van de tijdelijke bescherming op te schorten.
3. In de uitspraken van 23 april 2025 [3] heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister in 2023 de tijdelijke bescherming van zogenoemde derdelanders in Nederland die daarvóór een tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, eerder mocht beëindigen dan de tijdelijke bescherming van Oekraïners, staatlozen en derdelanders met een permanent verblijf. De bescherming van derdelanders in Nederland die vóór het uitbreken van de oorlog tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, is geëindigd op 4 maart 2024. Dit betekent dat zij vanaf 4 maart 2024 geen recht hebben op verblijf in Nederland op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
4. In geschil is de vraag of de minister de tijdelijke bescherming met ingang van
4 maart 2024 kon beëindigen. Gelet op het oordeel van de Afdeling in de hiervoor aangehaalde uitspraken dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank is dan ook van oordeel - los van de vraag of het niet reageren op het verzoek van eiser om de beëindiging van de tijdelijke bescherming op te schorten een fictieve weigering is een besluit te nemen, en daarmee op rechtsgevolg is gericht - dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de tijdelijke bescherming met ingang van
4 maart 2024 is geëindigd en geen aanleiding bestond om de beëindiging van de tijdelijke bescherming op te schorten.
5.
In het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2024 [4] is artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn zo uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat jegens een derdelander die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft uit hoofde van de mogelijkheid die deze lidstaat heeft aangewend om hem facultatieve tijdelijke bescherming te verlenen, als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn Tijdelijke Bescherming, een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd voordat deze bescherming is geëindigd.
5.1.
Zoals hiervoor is overwogen is de facultatieve tijdelijke bescherming per
4 maart 2024 geëindigd. Het aan de orde zijnde terugkeerbesluit is op 31 juli 2025 genomen.
5.2.
Op 31 juli 2025 was enkel (nog) sprake van een bevriezingsmaatregel die ertoe diende om, ondanks de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024, de prejudiciële procedure af te wachten. De rechtbank ziet hierin geen situatie waarin geen terugkeerbesluit kon worden genomen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank was de minister op 31 juli 2025 dan ook bevoegd een terugkeerbesluit uit te vaardigen. [5]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7. De minister hoeft de door eiser gemaakte proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
4.ECLI:EU:C:2024:1038.
5.Zie in dit kader ook het Terugkeerhandboek, (Aanbevelingen (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017), § 5.4, de beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, § 47-48, en de uitspraken van zittingsplaatsen Arnhem (ECLI:NL:RBDHA:2025:16546, r.o. 5.3.),